Daan die mag een slinger maken
van de blaadjes uit het bos;
die waren op de grond gevallen,
zweefden eerst helemaal los.
 
Daan had eentje goed bekeken,
toen die losliet van de boom.
‘t Blaadje zwierde, draaide, tolde
meegezogen in een stroom
 
van de wind, die steil omhoog ging.
Dan weer naar beneden sloeg,
maar het blaadje toch liet vallen
en er lagen al genoeg.
 
Daantje gooide heel veel blaadjes
heel hoog in de blauwe lucht;
maar de meesten kwamen heel snel
op de grond na die korte vlucht.
 
Daan mocht ze van mamma nemen
in een mandje mee naar huis.
Nu gaan ze een slinger maken,
lekker in de warmte thuis.
 
Mamma heeft een grote stopnaald
en daar rijgt ze blaadjes aan.
Daan mag ze eerst uit gaan zoeken,
geeft mamma de blaadjes aan.
 
‘Kijk, is wel een hele mooie!’
zegt hij bij een vuurrood blad.
‘Ja,’ zegt mamma, ‘toen heeft God vast
een hele goede bui gehad.’
 
Daan moet daar heel hard om lachen,
slaat haast dubbel van de pret.
Gaat het ook aan God vertellen
als hij straks ligt in zijn bed.