Toneelstuk over kinderen van groep acht, die een kerstbomenoorlog voeren. Zij vallen een oude man lastig. Twee meisjes gaan het voor de man opnemen en alles komt goed.
Medewerkenden: kinderen, patatverkoper, Alma, gelovig meisje, Suzie, vriendin van Alma, Oude Jan, Patatverkoper, clowntje, Myrna, Kees, Karel, Jaap, Adrie (kleine trimmer),Chris, Anja, Nel, moeder van Suzie.
Attributen: kerstbomen. Afwas en wasgoed op de grond, een kerstboompje op het balkon, briefje, glas water, tafel, radio, theedoek, patat, aanplakbiljet, leren jackie. Een raam om door te klimmen, een portretje, een kooi met een witte muis, kerstkrans, witte muis, twee politiepakken, chocolademelk, wat struikjes, boom, lantarenpaal, koekjes.
Scènes:
1. Huiskamer
2. Patatkraam.
3. Huisje van Jan.
4. Bos.
5. Huisje van Jan.
Scène 1 Huiskamer
(Kinderen hollen voor het doek van links naar rechts met één of meerdere kerstbomen in de hand, dan staan ze stil in het midden en zingen)
Daar komen de kinderen, daar komen ze aan.
't Is Kerstbomenoorlog in Rotterdam.
Ze hebben zo'n branie, ze hebben zo'n praats.
Ze zijn in het kwaaie goeie maats.
Je denkt niet aan anderen, alleen aan jezelf.
Als je maar lol hebt tot hallef elf.
De hele klas, zeg! Is het niet gaaf?
Wie weet staat het morgen in de Telegraaf.
(Op de wijze van Daar komen de schutters.)
(doek open)
Suzie: (komt binnen en wil van alles gaan vertellen.) Mam, we hebben Kerstvakantie en we hadden Kerstfeest gevierd, hè, en na afloop kwamen er zo maar een paar grote jongens onze school binnen en pikten onze kerstboom mee. Gemeen, hè? (Kwaad) Niet thuis!
Is ze alweer niet thuis. Altijd hetzelfde. (smijt haar tas door de kamer.)
Moet je eens zien wat een troep, wasgoed... afwas... Er zal wel weer een briefje op de koelkast liggen. Zie je wel. Even kijken: Lieve Suzie, ik ben even bij tante Corrie. Hier heb je geld. Haal maar een zakje patat met... (Ik lust die puistenaise niet eens.) Daar kan ik nu zo kwaad om worden.
(Gaat met het hoofd in de armen bij de tafel zitten.) Knal!
Wat is dat? Wie zou daar zijn? Een enge vent misschien? Waar is het keukenmes? Hier... (legt het op tafel, blijft even zitten wachten) 'k Zal maar wat te drinken inschenken. (Komt met glas water aan.) Knal!
O, vreselijk. Gauw alle deuren op slot doen en onder de tafel gaan zitten. (Een hand pakt de boom weg) (Na een tijdje) Het was toch niks, zeker de wind. Ik zal de radio aanzetten. (Veel lawaai) (Er wordt op de deur gebonsd. Ze schrikt weer) Wie is daar?
Alma: Ik.
Suzie: Wie is ik?
Alma: Je vriendin, Alma.
Suzie: O, gelukkig. Kom binnen.
Alma: Waarom staat die muziek zo hard?
Suzie: Wat zeg je? Ik kan je niet verstaan. De muziek staat zo hard.
Alma: Ja, dat zei ik.
Suzie: Even uitzetten. (Stilte)
Alma: Waarom maak je zo'n lawaai? Ik kon het buiten helemaal horen?
Suzie: Ik was bang. Mijn moeder is er niet.
Alma: Alweer niet? Bij ons is het hetzelfde.
Suzie: Word jij er niet kwaad om?
Alma: Welnee. Je hoorde toch wat de juf vanmorgen zei? Over Kerst en zo?
Suzie: Wat dan?
Alma: Nou, dat God zijn zoon gegeven heeft om ons vrede in het hart te geven... Ik maak me er niet druk om, hoor! Ook een dropje?
Suzie: Graag.
Alma: Van m'n patatgeld gekocht. Weet je wat? Kom op. Even aanpakken (loopt naar het aanrecht) Als jij afwast, pak ik de theedoek. Heb je nog een droge?
Suzie: Nee.
Alma: Nou, dan maar een beetje harder duwen. Het is eigenlijk zo gepiept. (Loopt naar de tafel, ziet rommel liggen.) Smijt die troep maar in de andere kamer. Wat je niet ziet is er ook niet. (Kijkt even rond.) Meid, moet je opletten (Loopt naar een hoek waar een plantje staat en zet dat op tafel.) Ik kan toveren... Hier een bloemetje.... en dan koffiemaken. Dat ruikt zo lekker. Moet je dadelijk je moeder zien. Ze slaat van schrik achterover.
Suzie: Ja zeg! Ik zal maar vast de ambulance bellen. Daar heb je haar geloof ik.
Moeder: Zo, ben je al thuis? (Valt neer in een stoel.) Ik ben even bij tante Corrie geweest, toen heb ik meteen wat Kerstspullen gekocht. We krijgen een prachtige boom dit jaar. Waar is die eigenlijk? O, die heeft je vader zeker in de berging gezet. Hoewel ik eigenlijk dacht dat hij op het balkon stond. O ja, en ik heb nog even naar een jurk gekeken, maar d'r was niks leuks bij. Allemaal van dat goedkope spul en... (Ziet Alma.) Heb je nou toch je vriendinnetje binnengelaten? Je weet toch dat ik dat niet wil als ik er niet ben? (zich tot Alma wendend.) Dag eh...
Alma: Alma.
Moeder: Alma (weer tot Suzie) Heb je koffie gezet? Sjonge, ik wist niet eens dat je dat kon.
Suzie: Ziet u niks?
Moeder: Hè ja. Het ziet er zo opgeruimd uit, maar nu over de Kerst, hè? Het wordt echt niks. Oom Jan en tante Corrie komen niet op ons etentje, want die liggen in een scheiding.
Suzie: Wat?
Moeder: Ja, ze konden het niet samen vinden en dan kun je maar beter uit elkaar gaan. Dus ons etentje valt in duigen. We zullen maar een tafel bestellen in een chique restaurant.
Suzie: Maar daar vind ik niks aan.
Moeder: Wat ben je toch een ondankbaar schepsel. O ja, en vanmiddag moet je even mee, want ik heb een leuke fluwelen rok gezien en een kanten bloes. Schattig gewoon. Voor de Kerst.
Suzie: Ik hou helemaal niet van fluweel en kant.
Moeder: En nou is het afgelopen. Hier, je vriendin zit erbij. Wij geven je alles wat je hartje begeert en het enige dat jij doet is dwarsliggen. (loopt met een boos gezicht weg.)
Alma: (proest het uit) Fluweel en kant. Het idee.
Suzie: Ja, en eten in een restaurant. Het rijmt zelfs. (deftig) Met fluweel en kant eet u poepdeftig in ons restaurant. (nijdig) Het interesseert mam niks waar IK van houd. Jij bent al jaren mijn vriendin en ze kent je naam nog steeds niet. Nou vraag ik je (treurig) en die scheiding van Oom Jan en tante Corrie. Wat erg! Ik ging vaak naar hen toe voor de gezelligheid.
Alma: (slaat arm om haar heen) 't Moet voor die twee het naarste zijn. Hebben ze ook kinderen?
(Suzie schudt even van nee.)
Alma: Suzie je staat niet alleen. Heus niet. Er is iemand die jou kent, je moeilijkheden en verdriet... Dat weet je toch?
Suzie: Mmm.
(De meisjes zitten stil bij elkaar en een bandje speelt. Bijv. Je hoeft niet bang te zijn...)
Doek
Scène 2 Patatkraam.
Er komt een oude man aansloffen met een boompje bij zich.
Patatverkoper: Zo Jan, het oude recept maar weer?
Jan: Ja, een patat en een loempia.
Patatverkoper: Geen zin om te koken vandaag, Jan?
Jan: Nee, sinds mijn vrouw dood is.
Patatverkoper: om op, joh! Straks is het Kerst. Je hebt een boompje gekocht, zie ik?
Jan: Ja, de Kerstdagen zijn het ergste. Dan ben je nog meer alleen. Als je begrijpt wat ik bedoel.
Patatverkoper: Begrijp ik best. Je eet toch wel gezond, Jan?
Jan: O ja, eens in de veertien dagen eet ik bij m'n zoon. Patat met appelmoes en een kippenboutje.
Patatverkoper: Pas op, dat je niet ziek wordt, Jan.
Jan: Ach, wie geeft er nou wat om een oude man? Niemand toch zeker?
(Gaat op een stoeltje zitten eten.)
Alma: (komt aanlopen:) Koos, mag dit opgehangen worden in je zaak?
Patatverkoper: Ha, Alma. Natuurlijk. Wat staat erop?
Alma: Van de kerk. Met Kerst hebben we fijne diensten. Iedereen die wil is hartelijk welkom.
Patatverkoper: He Jan, is dat niks voor jou?
Jan: (Hand aan oor) Wat? Ik kan je niet verstaan. Ik ben een beetje doof.
Patatverkoper: (hard) Lezen kan je toch wel?
Jan: Ik ben m'n bril vergeten.
Alma: (tot Jan) Het is ook voor jou, hoor!
Jan: Ach, wat mot ik daar nou doen? D'r is toch geen mens, die om me geeft.
Patatverkoper: Nee, niet doen, hoor! Blijf maar lekker in je eentje zitten kniezen.
(Jan sloft weg met de Kerstboom.)
Alma: Arme stakker. Kom jij wel, Koos?
Patatverkoper: Vast en zeker, meid. Met Kerst ben ik er altijd. Dat mist nooit. Maar voor de rest van het jaar zien ze me daar niet. Ik zeg maar zo: Je moet niet overdrijven.
Alma: Hé, Koos..
Patatverkoper: Mmmm!
Alma: Jij eet zeker ook maar één keer per jaar, hè? Of niet?
(Alma af)
Patatverkoper: (Blijft even staan denken, haalt dan zijn schouders op en gaat verder met zijn werk.)
Er komt een jongen (Adrie) trimmend op en gaat op een bank zitten. Dan komen er lawaaikinderen aan. Ze gaan naar de kraam toe en eten er wat.
Er komt een clowntje aan, die maakt een grapje en iedereen lacht erom.
Dan komt de clown naar voren en de groep gaat eromheen staan. Hij zingt:
Ik ben het gekke clowntje van groep acht
Ik ben het clowntje, ik ben het clowntje.
Ik maak grappen waar iedereen om lacht.
Dan ligt de hele klas in een deuk.
(stil en eenzaam) Maar soms op straat voel ik me erg verloren.
Dan denk ik: Kijk daar al die mensen gaan.
Waarom ben ik in vredesnaam geboren?
Er is niemand die me hier ziet staan.
refr.: En 's avonds in het donker moet ik huilen.
Dan heb ik toch zo'n onbestemd gevoel.
Is er iemand bij wie ik kan schuilen?
Die mij begrijpt en weet wat ik bedoel. (refr.)
Maar hier en daar heb ik horen vertellen,
dat er een God is die wat om me geeft.
Die zou ik wel een keertje willen bellen.
Eens kijken of Hij werkelijk leeft.
(Gaan allemaal zitten)
Myrna: Hebben jullie gisteravond dat programma op de tv gezien?
Kees: Welk
Myrna: Nou, monsters voor 't ontbijt.
Karel: Onze tv is stuk. Jammer, hoor!
Jaap: En hebben jullie de sterkste man van de wereld gezien? Wat een spierballen, hè?
Myrna: 't Zal je vrijer maar wezen.
(Adrie (probeert erbij te komen staan en zegt:) Ik heb de sterkste man van de wereld gezien. Ik heb hem gezien. En weet je wat mijn opa zegt?
(Ze laten hem links liggen of wuiven hem weg.)
Kees: Wat had jij op je Kerstrapport voor geologie?
Jaap: Een vijf en jij?
Adrie: (springend) Ik had een acht. Nee echt, een acht... D'r is niks an.
(Niemand bekijkt hem. Ze praten nog wat door en Adrie gaat vooraan op het toneel staan)
Adrie: Ze schuiven me steeds aan de kant. Ik weet niet hoe dat komt. Ik ben te klein. Je telt gewoon niet mee. Zeker niet bij de meisies. Die kijken niet naar onderdeurtjes zoals ik. Toch ben ik ouder dan Jaap. (trimt weer) Ik trim veel. Daar groei je van zeggen ze. Ik ben al een centimeter gegroeid... (draait zich om naar het groepje kinderen, kijkt weer de zaal in en wijst met zijn duim over de schouder naar achteren) Staat Jaap weer te slijmen bij Myrna. Wacht eens... Ze valt zeker op leren jackies. Even kijken of mijn broer zijn leren jassie er nog hangt. (Gaat even weg en komt even later terug. Hij loopt met grote stappen en maakt zich breed. Zegt tegen het publiek:)
En nou nog een kauwgompie achter m'n kiezen. Opletten... Here I come.
Groep: Hoi, Adrie.
Myrna: Gaaf jekkie heb je aan, zeg!
Adrie: (kwasi onverschillig) Vind je ?
Jaap: Er mankeert maar één ding aan.
Adrie: Wat dan?
Jaap: D'r moest een vent in zitten en geen onderkruipsel.
Adrie: Heb jij wel eens een klap op je kiezen gehad van een onderkruipsel?
(Allen lachen.)
Jaap: Laat maar, ik vecht niet met kinderen.
(Ze gaan weer verder smoezen en weer wordt Adrie buitengesloten. Hij gaat mokkend op het bankje zitten.)
Karel: Hebben jullie thuis een Kerstboom? We gaan toch zeker weer een grote stapel verzamelen net als vorig jaar?
Chris: Kerstbomenoorlog, ja! Wat hebben we vorig jaar gelachen, hè? Weet je nog die groep uit de nieuwbouwwijk?
Nel: Die hebben nou weer de boom uit de school gepikt. De meester stond erbij en deed er niks aan. Als ik bel komt de politie toch niet, zei hij.
Chris: Wat hebben we ze op hun neus getimmerd, hè?
Myrna: En die vader van dat meisje was nijdig, weet je wel? Zo hé. Ik dacht dat hij een hartaanval zou krijgen.
Kees: Weet je wat? We gaan dit jaar vroeg beginnen.
Nel: Wat noem je vroeg?
Kees: Nou, zo gauw mogelijk. Zeker voor de kerst al.
Anja: Dan zet toch niemand zijn boom buiten?
Kees: Dat hoeft ook niet. We gaan hem gewoon pikken. Uit tuinen en van balkons. We brengen ze eerst naar mijn schuur. M'n ouders zijn toch niet thuis en als het donker is, dan brengen we ze in onze geheime schuilplaats. Afgesproken?
Jaap: Hé, ik weet al wat. Daarnet zag ik Jan langskomen. Je weet wel gekke Jan, die bij de bosrand woont. In dat oude huisje.
Nel: Nou en?
Jaap: Die had een boompie. Zullen we dat vanavond gaan jatten?
Kees: OK. Hoe doen we dat?
Myrna: We moeten een kleintje hebben om door het raampje bij de deur te klimmen. De anderen leiden Jan af bij de deur en dan moet ie binnensluipen.
Jaap: Een kleintje?
Allemaal: Adrie!
Jaap: (slijmerig) Adrie, hoor eens! ( De kinderen gaan allemaal om Adrie heen staan.)
doek
Scène 3 Het huisje van Jan.
Jan zit bij de tafel te lezen met een brilletje op. Het is stil. Plotseling een gebons op de deur en boegeroep buiten. Jan schrikt duidelijk.
Jan: Wat is dat? Wie is daar? Wie zijn dat? Inbrekers? Bij mij is toch niks te zoeken? (Luistert bij de deur.) (Weer gebons.)
Wie is daar? (Aarzelt, kijkt door een raampje in de deur.) Niks te zien. Zeker baldadige kinderen.
Anja: Jan, hebbie nog ouwe kranten?
Jan: Moet je daar zo'n herrie voor maken? Waar zitten jullie eigenlijk en wie heeft er zo hard gebonsd? Ik kreeg er bijna een beroerte van.
Nel: (fluistert) Jaap? Istie al klaar?
Jaap: OK, jongens. Wegwezen.
(Jan hoort de jeugd verdwijnen en komt mopperend zijn kamertje binnen. Schrikt van de rommel. Gaat het raampje sluiten. Merkt dat de muis weg is en zoekt hem. Zet het portretje weer op zijn plaats.)
Jan: M'n boompje hebben ze gestolen. Och, och en m'n muis. Wat moet ik nou toch beginnen? Zal ik de politie bellen? Maar ik durf niet naar buiten. (Gaat met z'n handen onder z'n hoofd bij de tafel zitten. Even stilte. Er wordt geklopt. Er wordt nog eens geklopt. Jan kijkt verschrikt naar de deur.)
Wat nou weer? (Alma en Suzie komen binnen met een kerstkrans van de kerk.)
Alma: Ome Ja, wat is er? Had je ons niet gehoord? Waarom huilt u?
Suzie: Ja, we komen u een kerstkrans brengen van de kerk.
Jan: Ga weg, ga weg, asjeblieft.
Alma: Maar wat is er dan?
Jan: Ze hebben ingebroken.
Alma en Suzie: Ingebroken?
Jan: Ze hebben m'n boompje gestolen, maar dat is niet het ergste.
Alma: Wat dan wel?
Jan: De foto van m'n vrouw is gebroken en de witte muis is ontsnapt. (Suzie bekijkt de chaos) Wie zouden dat gedaan hebben?
Jan: Er waren kinderen. Ze zijn door het raam geklommen.
Alma: Hoe zagen ze eruit?
Jan: Er moet een kleintje bij geweest zijn. Die hebben ze door het raam laten klimmen. Ik hoorde iemand Jaap roepen.
Alma: (Kijkt Suzie veelbetekenend aan.) Suzie, volgens mij zijn dat lui uit onze klas. Jouw boompje is toch ook gestolen? Ach, het zijn geen kwaaie kinderen. Ze willen gewoon lol trappen, maar ze denken niet na bij wat ze doen. Ome Jan, stil maar. Wacht, ik haal een glas water voor u.
(Haalt een glas water. Jan drinkt.)
Alma: Och, u bent helemaal van streek. Ik zie uw handen beven. Zal ik voor u bidden?
Suzie: Bidden?
Alma: Ja, zie je niet dat ome Jan zo geschrokken is? Als u het tenminste goed vindt, ome Jan.
Jan: Ik ben het niet gewend, maar doe maar.
(Bandje speelt het lied: Ik zegen jou in Jezus' naam. Als het afgelopen is begint de witte muis te lopen. Ze gaan hem samen vangen en stoppen hem weer in z'n kooitje.)
Alma: Zeg, Suzie. Ik weet wat. Ik heb thuis van m'n vader nog twee oude politiepakken. We gaan die Kerstboomrovers eens flink te pakken nemen.
Suzie: Ja, dat wordt lachen. Oom Jan, maakt u maar vast een grote pan chocolademelk. Wij zorgen wel voor de traktatie. Dan gaan we straks, als alles lukt, echt Kerstfeest vieren.
Jan: Voorzichtig, hoor, meisjes en tot straks.
(doek)
Scène 4 Bos.
De jongens en meisjes die Kerstbomenoorlog voeren, zitten in een kring en praten nog wat na over wat ze beleefd hebben. Ze maken oom Jan belachelijk en vertellen van alle bomen die ze al gestolen hebben. Alma en Suzie begluren ze. Plotseling springen ze te voorschijn, verkleed als agenten.
Alma: (met donkere stem) Zo, jongelui. Zijn jullie hier? (Iedereen schrikt)
Suzie: (eveneens) We hebben ze gevonden, hoofdagent Jansen.
Alma: Jaja. Dat zijn ze dan, de kerstbomendieven.
Suzie: En ze hebben al bekend, Jansen.
Alma: Ja, collega. We hoorden alles wat ze zeiden. Zullen we ze maar meteen meenemen naar het bureau? Jullie ouders worden gewaarschuwd. Is dat de beste oplossing? Nee, ik weet wat beters. Jullie gaan goedmaken wat je verkeerd hebt gedaan. Morgen melden jullie je op het bureau. Dan brengen we gezamenlijk de bomen terug. Daarvoor is het nu te laat. Maar nu eerst naar oude Jan. Je excuses aanbieden, rakkers. Die man is zich ongelukkig geschrokken.
Suzie: Vooruit, opgemarcheerd. En vlug!
(allen af)
doek
Scène 5 Huisje van Jan.
(Jan zit bij de tafel met z'n muis in een hokje te spelen. De deur gaat open en Alma en Suzie komen binnen. Ze hebben het Kerstboompje bij zich en koekjes.)
Alma: Oom Jan, het is gelukt. Nou kruipen wij weg. (Gaan ergens achter zitten.)
Suzie: Daar komen ze. Vlug.
(Er wordt op de deur geklopt. De kinderen komen binnen en verlegen bieden ze hun excuses aan.)
Jan: Jaja, al goed.
Alma en Suzie: (springen te voorschijn, lachend)
Alma en Suzie: Verrassing.
Allemaal: Wat? Waren jullie dat? Zijn wij er even ingelopen! Mooie mop zeg! Hoe kwamen jullie aan die apenpakkies?
Suzie: Van Alma's vader.
Myrna: 'k Ben me rot geschrokken. Maar eerlijk gezegd hadden we het verdiend. Het was eigenlijk toch niet zo'n goed idee, die Kerstbomenoorlog.
Jaap: Je denkt er niet over na wat je een ander aandoet.
Jan: Ga maar allemaal op de grond zitten, dan schenk ik de chocolademelk in.
Adrie: Hoi, hoi!
(Als iedereen heeft gegeten en gedronken bekijkt Alma het fotootje van Jan z'n vrouw.)
Alma: Vertel eens wat over uw vrouw, Jan. Bent u al lang alleen?
Jan: Al weer acht jaar. Ze was een goede vrouw en... erg gelovig. Kijk, daar staat haar Bijbel nog, zie je wel? Maar op een dag brak ze haar heup en... nou ze is niet meer beter geworden.
Alma: (pakt de Bijbel en bladert erin.) Ze zou het fijn gevonden hebben als wij hier iets uit lazen.
Jan: Ja, dat deed ze zelf ook.
Moeder van Suzie: (komt binnen) Is mijn dochter hier?
Suzie: Zocht u mij? Kom er maar bij zitten. Ik leg zo meteen wel alles uit.
Moeder van Suzie: Wat doen jullie hier allemaal?
Suzie: Ik zal het zo zeggen, maar nu wil Alma wat voorlezen.
Alma: Ja, oom Jan is erg geschrokken, de foto van zijn vrouw is gebroken. De witte muis is ontsnapt, maar die zit weer in zijn hokje. Gelukkig is oom Jan niet meer boos op ons. En nou zitten we een beetje Kerstfeest te vieren met elkaar. Is het nou geen wonder dat onze lieve Heer bij mensen zoals wij wil komen? Bij opschepperige Jaap, ijdele Myrna, brutale Kees, bange Suzie, eenzame Jan, kleine Adrie, Alma, bij mij en ook u, mevrouw? Dat God ons gewoon liefheeft zoals we zijn? Hij wil ons een nieuwe schepping maken. Hé Suzie. Vanmiddag hadden we het er toevallig nog over, dat Jezus zegt: Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand mijn stem hoort en de deur voor mij opendoet, dan zal ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met mij.
Jan: Ja, zo is het. Mijn vrouw zei altijd. De Heer Jezus is een gentleman. Hij komt pas binnen als je hem uitnodigt.
(De deur wordt opengesmeten en een kind komt binnenrennen, roepend: De Kerstbomenoorlog is voorbij, jongens!)
Allemaal: St!
Dan zingen ze een kerstlied.