Dit is een eenvoudig stukje. Ik moest iets hebben voor een dienst en heb toen in dichtvorm een stukje gemaakt. Ik heb een paar kinderen genomen, zij waren de vier kaarsen, ze kregen een soort kroontje op hun hoofd met zogenaamde kaasvet druppen en een lont eraan op hun voorhoofd. Vervolgens heb ik nog een fakkel kroon gemaakt, gewoon een strook om het hoofd met vlammen.
De mensen zitten op een rijtje op stoelen en als ik zei: De eerste kaars riep, ging de eerste kaars staan en zei een tekstregeltje. Het is eenvoudig, maar het gaat ook voornamelijk om de tekst en het maakt het iets minder stijf.

Het was een koude kille dag,
van buiten klonk gedonder
een wijze man zocht naar wat licht
want het werd veel te donker.

Hij keek de grote kaarsen aan
en wilde ze ontsteken,
maar toen hij bij de kaarsen kwam,
toen zag je hem verbleken.

De eerste kaars riep: Hoepel op,
je zult mij niet zien schijnen,
je zoekt maar snel een ander uit,
wil jij heel vlug verdwijnen.

De tweede kaars riep: Ik wil rust,
ik ben nog steeds voorzichtig,
‘k verbrandde laatst door al dat vuur,
de kaars keek bang en schichtig.

De derde kaars riep: Waag het niet,
liet boos zijn lont bewegen,
meneer u dwingt mij nergens toe,
ik kan er echt niet tegen.

De vierde kaars riep: Waarom ik?
Had tranen in de ogen,
ik heb geen zin, moet ik het doen,
het hoofd bedroefd gebogen.

De wijze man verhief zijn stem:
De tijd is nu gekomen,
het Licht moet schijnen.. wijd verspreid
en niemand mag ontkomen.

Het is hier donker als de nacht,
zo zullen wij verdwalen,
het Licht is nodig voor elkeen,
ik ga een fakkel halen.

En boven op het zoldertje
zat fakkel lief te wachten,
de wijze man kwam dichterbij
en moest toen breeduit lachen.

De fakkel riep: Ik ben zo blij,
laat mij maar volop branden,
de man stak snel de fik erin,
omsloot het met zijn handen.

Toen liep hij naar de kaarsen toe,
Hé moeten jullie kijken,
die fakkel geeft geweldig licht,
dus jullie mogen wijken.

De eerste kaars riep: Hoepel op.
Ik laat mij niet verjagen,
ik wil ook best een lichtje zijn,
leer eerst maar netjes vragen.

De tweede kaars riep: Ik wil rust,
natuurlijk kan ik vlammen,
maar eerst moet ik mijn angst nog kwijt,
dus u moet niet zo drammen.

De derde kaars riep: Waag het niet,
u moet die fakkel doven,
ik voel de vonken overal,
dit is niet te geloven!

De vierde kaars riep: Waarom ik?
Hoe moet ik dan beginnen?
Ik wil het wel, zelfs nu meteen,
een vonkje vloog naar binnen.

Ineens stond het in vuur en vlam,
begon luidkeels te zingen,
het zong vol vreugde van het licht,
van mooie grootse dingen.

De fakkel riep: Ik ben zo blij,
hé zie dat kaarsje schijnen,
nu is er weer een lichtje bij,
dat nooit meer mag verdwijnen.

Drie kaarsen keken plots verschrikt,
zij werden opgeborgen,
de wijze man had niets aan hen,
van hen had hij slechts zorgen,

want Hij verwachtte dag en nacht,
dat zij ook zouden stralen,
zo uit henzelf, niet onder dwang,
daar kon hij zo van balen.

De fakkel en de vierde kaars,
zij straalden nu tezamen,
de ene groot de ander klein,
de wijze man zei: Amen!