Ik heb op verzoek van mensen een serie poppenkaststukken geschreven over het leven van David. Het leven vanaf de herdersjongen die gezalfd wordt als koning tot en met David die zijn zoon Absalom verliest. Daar de poppen al klaar waren toen het verzoek binnenkwam ben ik van daaruit begonnen te werken. Ik had de beschikking over meer poppen, de broers konden daarom ook één voor één op komen en deze konden in andere stukken weer gebruikt worden. Daar de bijbeldelen lang waren met veel namen erin en veel details was het wat lastig. Ik heb de hoofdlijnen eruit gehaald zodat het wel een zo goed mogelijke weergave wordt en er mijn eigen humor wat in verwerkt en mijn eigen schrijfstijl aangehouden rekening houdend met het doel waarvoor het gebruikt zou worden. Sommige delen hadden heftige stukken, het overlijden van mensen, het doden van Absalom, dat heb ik geprobeerd anders naar voren te brengen zodat het voor kinderen niet te eng wordt en ik hoop dat dat gelukt is. Mensen kunnen natuurlijk de stukken vrij gebruiken en inkorten en aanpassen naar wens. Ik hoop dat het toch nog voor anderen ook bruikbaar zal zijn.
Het gordijn gaat open. Samuël hangt verdrietig in het raam van de poppenkast.
Samuël: Hallo kinderen. Ik… ik ben een beetje verdrietig. Dat komt door Koning
Saul, hij doet slechte dingen, de Here God is eeecht niet blij met hem.
(er klinkt een stem, de stem van God)
Stem: Samuël, Samuël.
Samuël: Hé ik hoor iets, ik hoor iemand praten. Wie is dat?
(hij kijkt zoekend om zich heen) Joehoe wie is daar?
Stem: Samuël, Samuël, Ik ben het, Ik ben het… God.
Samuël: Oh bent u het? Wat is er aan de hand, wat kan ik voor U doen?
Stem: Samuël stop eerst met dat gejammer over Saul en neem een hoorn met
olie en een jonge koe en ga op reis naar Bethlehem.
Samuël: Naar Bethlehem? (kijkt de zaal in en doet verwonderd) Horen jullie
dat ik moet naar Bethlehem maar ik snap er niks van, wat moet ik
daar dan doen?
Stem: Ga op bezoek bij Isaï, één van zijn zonen zal ik laaaterrrr tot koning
maken en jij moet deze jongen zalven met olie.
Samuël: Maar God… straks komt Saul erachter en wordt hij boos, oh oh oh
dan heb je de poppen aan het dansen.
Stem: Ga nou maar, het komt goed, echt waar, vertrouw maar op Mij.
Oh ja en vergeet die jonge koe niet…..
Samuël: (doet wat onrustig en praat tegen de zaal)
Oh oh oh een jonge koe, dat is toch een kalfje? Maar waar vind ik een
kalfje en waar is een hoorn en olie. Oh ik word gewoon een beetje
zenuwachtig, even zoeken hoor.
(even later krijgt hij een hoorn te pakken en loopt met het kalfje
achter zich aan en hij moppert tegen de mensen in de zaal)
Olie snap ik, daar moet ik die zoon mee zalven, gewoon de
olie over zijn hoofd, maar een kalfje? Wat moet ik met een kalfje..
Stem: Samuël, dat kalfje ga je offeren aan Mij. Heb je dat begrepen?
Samuël: Natuurlijk Here God, natuurlijk, ik ga snel op weg.
(samuël loopt een kant op richting één van de zijkanten van de
poppenkast en kijkt voor zich uit)
Volgens mij zie ik Bethlehem, daar…. in de verte. Oh en ehhh ik zie
geschrokken mensen, ze denken zeker dat ik slecht nieuws heb.
Ik zal alvast roepen dat er niks aan de hand is. (hij roept)
Hé hallo mensen ik heb geen slecht nieuws, ik kom even een offer
brengen aan God en….. ik zoek Isaï.
(Isaï komt op.)
Isaï: Hoor ik mijn naam? Zoekt u mij? Wie bent u en wat wilt u van mij?
Samuël: Ik kom met een opdracht van God, ik moet één van jouw zonen
zalven met olie. Haal snel je zoon.
Isaï: Welke zoon? Ach weet u wat… ik zal de oudste alvast roepen.
(hij zet zijn handen aan zijn mond, voorzover mogelijk en roept:)
Eliab, Eliab, kom snel hier.
Eliab: (komt via de zijkant binnen)
Wat is er vader? Moet ik iets voor u doen?
Isaï: Eliab, deze man, de profeet Samuël wil even naar je kijken.
Samuël: Ja ik kom met een opdracht van God. Draai eens rond.
(Eliab maakt wat draaiende bewegingen vlakbij Samuël)
Wow Eliab je ziet er prachtig uit, je bent een knappe jongen,
je hebt een mooi uiterlijk. Jij moet haast wel geschikt zijn.
Stem: (ineens klinkt de stem van God)
Samuël het gaat NIET om de buitenkant, echt niet.
Samuël: Maar Here God… hij is prachtig. Isaï heeft een knappe zoon.
Stem: Samuël, dit is niet de zoon die ik bedoel, Ik kijk naar het hart.
Samuël: Hoorden jullie dat? (hij kijkt de zaal in) Dat was God die sprak, ik moet
een andere jongen hebben.
Kun je een andere zoon voor mij roepen Isaï?
Isaï: Natuurlijk meneer de profeet, ik roep Abinadab voor u.
Samuël: Abi wie?
Isaï: Abinadab. Momentje….. Eliab, ga jij maar weg. (Eliab verdwijnt uit
het zicht.) (Isaï roept luid) Abinadaaaaaaaaaaaabbbbbbbbbbbbbbbbb
(Abinadab komt oplopen)
Abinadab: Wat is er aan de hand….. waarom moet ik komen?
Samuël: (maakt afwijzende gebaren richting Abinadab) Nee deze is het niet,
ga maar snel weer weg en stuur even een andere broer als je wilt…..
Abinadab: Nu moet het niet gekker worden, kom ik helemaal hierheen en kan
ik gelijk weer gaan? Maar oké ik stuur Samma wel.
Samma: (komt oplopen en kijkt om zich heen) Wat moet ik doen?
Samuël: Kom eens dichterbij en laat mij eens goed naar jou kijken?
(komt heel dichtbij Samuël staan en vraagt) Kunt u me zo goed zien?
Samuël: Nou nu kom je wel heeeeel dichtbij Samma…. maar eh jij bent
het ook niet. Je bent best een knappe jongen, maar ik weet het zeker,
God wil een andere zoon.
Isaï: Wat? Is de derde zoon van mij ook niet goed? Ik zal Sima even
roepen. Samma, jij kunt weer gaan. Weg…. Snel…. (samma vertrekt)
Simaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa…… Simaaaaa………
Sima: Hallo vader en hé… hallo meneer de profeet. Ik hoorde net van
mijn broers dat u een geschikte jongen zoekt, ben ik wel geschikt of
heeft u liever dat ik ook weer vertrek.
Samuël: Laat me even denken…. Hmmmmmm…. Nee ik weet het al….
Ook jij bent het niet. Zijn er nog meer broers?
Sima: Ja hoor Netanel is er ook nog en……
Samuël: (tegen Isaï) Roep Netanel maar en eh…. Je snapt het al… Sima je kunt
weer gaan.
Sima: Ja dat had ik begrepen. Ik ga al…
Isaï: Pffft dit zijn wel toestanden zeg, maar als God het wil dan zet ik
door. (hij roept) Netanel…….
Netanel: (Netanel komt binnen)
Hé vader had u al gehoord van…..
Isaï: Nee Netanel ik heb nog niks gehoord en we hebben geen tijd om te
praten. Ga eens even naar die meneer, de profeet Samuël…
hij zoekt een speciale jongen.
Netanel: Oh geen probleem, die speciale jongen ben ik. Vast en zeker.
Samuël: Ja jij bent speciaal Netanel, maar…. volgens mij zoek ik toch
iemand anders.
Netanel: Dus ik kan weer gaan?
Samuël: Ja sorry hoor, ik kan er ook niks aan doen.
Netanel: En moet ik dan misschien nog iemand sturen?
Isaï: Ja natuurlijk jongen, deze profeet moet van God één van jullie
zalven met olie, we gaan door tot we de juiste jongen hebben
gevonden. (hangt vermoeid puffend in het poppenkastraam)
Stuur je broer Raddai maar naar binnen en ga jij maar naar de
andere jongens.
Netanel: Goed vader, zal ik doen, maar ik vind dit heeeeeeeel vreemd.
Isaï: (geeft hem een ongeduldig duwtje en zegt) Ga nu maar….
Raddai: (komt op) Ik hoorde van mijn broers dat u iemand zoekt. Ik ben het
hè? Ja toch? Dat kan haast niet anders, ik heb het altijd wel
geweten dat God mij zou kiezen voor iets speciaals.
Samuël: Nee volgens mij ben jij het ook niet. Ik snap er niks meer van.
Welke broers zijn er nog meer?
Isaï: Nou in elk geval Osem meneer de profeet (hij kijkt naar Raddai)
Raddai, sorry jongen maar ga terug naar je broers…. ik roep Osem.
(hij roept luid) Osemmmmmm komen nu.
Osem: Hier ben ik al, wat moet ik doen?
Isaï: Loop eens heen en weer voor de profeet Samuël, laat jezelf maar
goed aan hem zien.
Samuël: (hoofdschuddend) Ik weet het niet meer hoor, het is zo gek allemaal,
maar God zegt dat zelfs deze jongen niet de goede jongen is. Hoeveel
jongens heb ik eigenlijk al gezien?
Isaï: Al zeven.
Samuël: Zeven? Zoveel? En dit waren ze allemaal? Oh oh oh hoe moet dit
toch, er is iets mis, iets vreselijk mis…. Is er echt niemand meer?
Geen enkele zoon?
Isaï: (aarzelt wat) Nou…. Nou er is nog wel een zoon, maar die kan het
niet zijn, dat is mijn kleine jongen, hij is bij de schapen in het veld.
Osem: Ho ho…Wacht eens even, begrijp ik het goed? Ben ik, ik Osem,
ook niet goed genoeg voor God?
Samuël: Je bent wel goed genoeg voor God Osem, maar de jongen die ik
voor Hem moet zoeken krijgt een speciale taak. God heeft een
bijzonder plan met hem, nu nog niet…. Maar later…. Sorry, je bent
goed genoeg voor God maar niet de persoon voor die speciale taak.
Isaï: Osem, je hebt het gehoord, ook jij bent het niet, ga David zoeken.
Osem: Maar vader, David loopt ergens ver weg met de schapen, dat is een
hele zoektocht. Waarom moet ik dat doen?
Isaï: Ga nou maar en stuur hem zo snel mogelijk hierheen. Als jij op
zoek gaat naar David laat ik de profeet even wat dingen zien. Kom
profeet, deze kant op.
(Isaï sleept Samuël mee buiten het zichtsveld van de mensen)
(Osem blijft achter en gaat op zoek.)
Osem: (loopt en roept:) David….. David…. Waar ben je…. David….
(hij kijkt de zaal in en begint te roddelen over David)
Die David hè, die heeft toch een mooi luizenleventje, hij hangt een
beetje rond met de schapen in het veld. De hele dag lekker in het
zonnetje en in de natuur, lekker niks doen.
(ineens komt David oplopen)
David: Osem ben jij dat? Hoor ik het goed? Zit je over mij te kletsen?
Osem: Nee hoor, ik zou niet durven. Nee toch mensen? (kijkt zaal in)
David: (David kijkt de zaal in en zegt:) Kletst Osem over mij?
Hij zegt zeker weer dat ik een luizenleventje heb hè?
Nou dat is niet waar hoor, echt niet. Ik heb laatst nog een beer te
pakken genomen, die wilde een schaapje stelen . Kijk dit is hem
(hij gooit een speelgoedbeer uit het raam) Die heb ik met mijn blote
handen verslagen en deze leeuw ook, hoppakee weg ermee. Die doen
geen vlieg meer kwaad. Ik vecht met leeuwen en beren om mijn schapen
te redden, maar mijn broers denken dat ik de hele dag kan lanterfanten….
Osem: Hahaha hilarisch… Dus jij beweert dat jij beren en leeuwen verslaat?
David: Ja dat beweer ik, je hoort het toch?
Osem: Ja ja, maar ik geloof er niks van. Maar eh…. Ik moet je van vader
gaan halen voor de profeet Samuël, hij wil je zien.
David: Moet dat nu? Ik kan de schapen toch niet in de steek laten? Straks
worden ze verscheurd door wilde beesten.
Osem: Eventjes kan toch wel? Kom op David, laat die schapen maar even
grazen in het gras dan gaan wij snel even naar vader toe.
(hij trekt David mee) Kom op opschieten de profeet Samuël wacht.
David: Wat een gedoe, maar ik ga wel met je mee.
(Ze lopen richting Bethlehem, de kant op waar Osem vandaan kwam lopen)
Osem: Misschien moeten we vader en Samuël even roepen. Ze zijn daar
ergens (hij gebaart richting de zijkant, hij begint gelijk te
schreeuwen)Vader Isaï, David is hier, vader Isaïiiiiiiiiiiiiiiiiiii
David: (duwt hem weg) Osem, stop met dat geschreeuw, ik krijg een piep in mijn
oren, maak dat je wegkomt, ik ga zelf wel naar vader. Ik ken de weg.
Osem: Nou dat is lekker ondankbaar. Pffft, ik ga al…
(hij verdwijnt uit beeld.)
Isaï en Samuël komt oplopen
Isaï: Hé David, ben je er al?
David: Ja natuurlijk vader, ik moest toch komen?
Iaï: De profeet Samuël is gestuurd door God, hij wil je heel graag
zien. Ja toch Samuël?
Samuël: Ja laat mij jou maar eens heel goed bekijken.
(hij loopt om David heen) Je bent mooi, mooie rossige haren, mooie ogen,
maar dat is niet belangrijk zegt de Here God, het gaat om je hart.
Stem: Precies Samuël het gaat om het hart. Dit is de jongen die Ik zoek.
Deze kleine jongen, David, wil ik gebruiken in de toekomst. Zalf hem.
Samuël: (kijkt om zich heen) Is iedereen aanwezig dan kan ik hem zalven?
Isaï: Oh wacht even…. Broersssss willen jullie ook kijken…?
(broers komen eventueel binnen of als dat te lastig is laat je de
profeet zeggen:)
Ach we doen het wel even zo, het belangrijkste is dat hij gezalfd is.
Samuël: (Doet oliekan omhoog boven het hoofd van David voorzover dat
lukt of maakt een gooiende beweging ermee bijvoorbeeld.)
Zo….. de olie over je hoofd. Wees gezalfd David.
David: Nou meneer de profeet dat was wel een beetje veel olie.
Samuël: Geeft niks David, nu ben je goed gezalfd. En eh, ik moet nu snel
weer gaan. Ik moet nog meer dingen voor God doen.
David: En ik? Ik moet vlug terug naar de schapen om ze te beschermen.
Isaï: En wij gaan door met onze dagelijkse bezigheden.
Samuël: Dat lijkt me een goed plan. Ik ga alvast (hij verdwijnt uit beeld)
Isaï: Dat was snel, dan ga ik ook maar. Doei doei… toedeledoki…
(tegen de zaal).
David: Ben ik nu helemaal alleen overgebleven? Dan stop ik er ook maar
mee. Ik ben gezalfd en zal later koning worden, nu ga ik snel naar
de schapen, binnenkort kom ik weer, jullie horen nog van mij.
Zeker weten…. Dag allemaal. (de gordijntjes gaan dicht)