Cho zit in de klas. Hij is 8 jaar. De juf is streng, maar Cho wil altijd alles voor haar doen. Hij vindt haar een fijne juf. “Kinderen, vandaag ga ik jullie een bijzondere opdracht geven”, zegt de juf. Cho spitst zijn oren. “Als jullie thuis komen mag je gaan zoeken naar een zwart boekje met heel veel letters erin.” Cho luistert nog beter. Wat een vreemde opdracht. De juf vertelt verder: “Waarschijnlijk hebben je vader en moeder dit boek verstopt, maar dat geeft niet. Als jij het vindt en morgen mee naar school neemt krijg je een mooie beloning. Niet verklappen hoor. Als je thuis komt met je beloning zullen je ouders heel trots op je zijn.”
Die middag na school buigt Cho thuis eerst eerbiedig voor de portretten van de grote leiders. Wat boft hij toch dat hij in een land woont met een leider als Kim Il Sung. Cho‟s borst gaat een eindje vooruit als hij bedenkt hoeveel hij van de grote leider houdt. Cho krijgt een warm gevoel van binnen. “Cho?”, roept zijn moeder vanuit het kleine keukentje. “Ben je daar?” Haar vriendelijke gezicht kijkt om het hoekje. “Wil jij snel gras en wat kruiden gaan plukken? Papa en mama gaan vanavond naar een bijeenkomst, dus we moeten op tijd klaar zijn.”
Cho gaat op weg. Hij loopt de bergen in en bedenkt dat het heel goed uitkomt dat zijn ouders vanavond weg zijn. Dan heeft hij tijd om het zwarte boekje te zoeken waar de juf het over had. Vlug zoekt hij een plekje op waar nog wat gras staat. Het wordt steeds moeilijker om gras te vinden. Zeker nu het herfst is. Hoe moet dat nu in de winter?, denkt Cho. Dan is er helemaal geen gras. Wat moeten ze dan eten?
Cho bedenkt dat de grote leider dan wel voor eten zal zorgen. Hij zorgde er ook voor dat ze gras gingen eten doen de Amerikanen vergif over hun oogst hadden gestrooid. Alle oogsten waren toen mislukt. Mama kookt nu altijd soep van gras. Oei, in het begin vond hij die grassoep vreselijk. Het is ook erg bitter. Maar nu is Cho er al helemaal aan gewend.
Met een volle tas gras en kruiden keert Cho een uurtje later terug naar huis. Moeder doet het gras in een pan met water en zet deze op het vuur. Nu kan het gras lang koken. Samen eten ze van de soep als deze klaar is met koken.
Als papa en mama die avond naar de bijeenkomst gaan, zegt vader: “Goed op het huis passen hoor Cho.” Cho wordt helemaal warm van binnen. Vader is altijd zo goed voor hem. Nooit is hij boos en een pak slaag heeft hij ook nog nooit gehad. Nou dat is bij zijn vrienden wel anders.
Als vader en moeder weg zijn begint Cho snel het hele huis te doorzoeken. Hij hoopt dat hij het zwarte boekje snel ziet. Heel lang vindt hij niets maar hij houdt vol. Hij denkt aan de beloning die de juf beloofd heeft. Misschien is het wel een zak mais of nog heerlijker, een zak rijst. Het water loopt Cho al in de mond. Het idee van een vol bord rijst voor zijn neus is erg aantrekkelijk. Hoelang is dat wel niet geleden?
Cho zoekt overal: onder het bed, in de keuken en in de woonkamer. Maar nog steeds heeft Cho geen zwart boekje gevonden. Wat nu als papa en mama geen boekje hebben?, denkt Cho. Zou dat erg zijn? Dan bedenkt Cho dat hij nog niet in mama‟s kastje heeft gezocht. Hij kijkt nooit in haar kast. Mama en papa vinden het niet fijn als hij aan hun spullen komt. Cho vindt het ook niet fijn als mama in zijn kastje kijkt. Gelukkig doet ze dat bijna nooit. Als Cho het netjes houdt, zal mama er niet in kijken. Cho vindt dat een prettig idee.
Een beetje onzeker doet Cho de kast van mama open. Ze heeft niet veel spullen. Een trui, wat sokken en dan… Wat ligt daar? Achter mama‟s trui ligt een zwart ding. Met een schuldig gevoel pakt Cho het zwarte ding uit de kast. Zijn hart klopt in zijn keel als hij ziet dat het een boekje is.
Gevonden! Voorzichtig slaat Cho het boekje open. Wat een boel kleine letters? Dit moet wel het zwarte boekje zijn wat juf bedoelde.
Snel rent Cho naar zijn kamer en stopt het boek in zijn schooltas. Dan kleedt hij zich uit en gaat naar bed. Hij kan niet slapen Zo opgewonden is hij. Hij hoort zelfs papa en mama nog thuiskomen. Cho doet net alsof hij slaapt en houdt zijn schooltas dicht tegen hem aan. Uiteindelijk valt hij toch in slaap.
De volgende morgen wordt Cho wakker van de fluitketel. Mama zet thee van de kruiden die hij heeft gevonden. “Opschieten Cho, je bent erg laat wakker”, zegt mama. Als Cho naar school loopt met het zwarte boekje in zijn tas heeft hij een raar gevoel. Moeder was zo verdrietig vanmorgen, het leek wel of ze had gehuild. Maar vanmiddag maakt hij mama blij. Misschien wel met een zak rijst.
Dan is het grote moment in de klas aangebroken. De juf vraagt: Wie heeft er een zwart boekje gevonden?” Weer voelt Cho een naar gevoel in zijn buik. Hij twijfelt even. Dan staat hij op en schiet in de houding als hij zegt: “Ik juf.” De juf pakt het boekje aan van Cho en kijkt erin. “Goed zo”, zegt ze en loopt ermee de klas uit. In de klas wordt het muisstil. Wat zal Cho‟s beloning zijn?
Als de juf terugkomt in de klas kijkt ze Cho lang aan. Hij wordt er verlegen en bang van. Hij durft niet te vragen om zijn beloning. De juf kijkt zo raar.
Als Cho in de middag na school thuis komt is alles anders. Papa zit aan tafel met mama die nog steeds rode ogen heeft. “Cho, we willen je iets vragen.” Cho slikt en knikt. “Heb jij een zwart boek gevonden?” Weer knikt Cho. “Waar is het?”, vragen papa en mama. Dan doet Cho iets wat hij nog nooit heeft gedaan. Hij zegt: “Ik weet het niet. Ik had het meegenomen naar de bergen om te lezen. Maar ik ben het verloren.” Cho‟s vader kijkt hem indringend aan. Dan schreeuwt Cho het uit: “Ik weet het echt niet!”
Cho‟s moeder pakt de grastas en geeft hem aan Cho. “Ga maar eten zoeken”, zegt ze vermoeid. Cho rukt de tas uit haar handen en wil de kamer uit rennen. Hij schaamt zich zo. “Wacht even”, zegt papa. “Cho, we houden van je. Dat weet je toch? Wat je ook doet, wat er ook gebeurd. Zal je dat goed onthouden?” Cho houdt het niet meer uit. Hij wil de bergen in en daar eens flink uithuilen. “Ho, wacht even”, zegt papa. “Dit is heel belangrijk. Als je straks terugkomt en we zijn er niet meer, moet je ons niet gaan zoeken. Maar ga naar China. Hoor je mij?” Vader kijkt hem indringend aan. “Ook moet je niet in de buurt gaan vragen waar we zijn.” Cho begrijpt er helemaal niets meer van. “Ja, papa”, zegt hij. Snel rent Cho het huis uit. Tranen lopen over zijn wangen. Wat gebeurt er nu ineens allemaal? Hij wilde alleen maar zijn ouders blij maken met een beloning.
Verdrietig zoekt Cho het gras voor die dag. Dan bedenkt hij dat hij alles aan papa en mama zal vertellen. Hij zal alles wat de juf zei over het zwarte boekje en wat Cho daarmee heeft gedaan tegen papa en mama zeggen. Papa zal niet meer zo verdrietig kijken als hij hem de waarheid zegt. Opgelucht loopt Cho naar huis. Vanaf de berg kan hij hun huis zien. Er staan een heleboel auto‟s voor zijn flat. Dat gebeurt nooit. Cho wil al gaan rennen als hij ziet dat er mensen uit zijn huis naar buiten komen. Politie en… Papa en mama! Ze worden in de auto geduwd en de auto rijdt weg. Cho ploft neer. Weg zijn ze!
Maanden later zwerft Cho door het land. Hij is niet meer teruggegaan naar huis. Vader had het hem toch gezegd. Hij mocht niet naar papa en mama gaan vragen. Cho heeft nu geen bed, geen schone kleren en vaak niets te eten. Gelukkig had hij die nare dag zijn dikke winterjas aangedaan. Dan heeft hij nog een beetje warmte van de jas in de koude winter.
Gelukkig weet Cho welke kruiden en grassen hij kan eten. Dat heeft hij geleerd in de laatste paar jaren. Maar hij kan ze niet koken. Soms komt hij andere kinderen tegen. Zij zien er net zo uit als Cho. Vies en mager. Cho praat wel eens met de kinderen. Maar na een tijdje doen ze naar tegen hem. Of ze pikken zijn kruiden in zodat ze zelf te eten hebben. „Thuis‟ is wel erg ver weg. Het is zo lang geleden dat hij papa en mama heeft gezien. Nu heeft Cho spijt van wat hij heeft gedaan. Maar dat kan
hij niet meer tegen zijn ouders zeggen. Dat vindt Cho nog het allerergste. Hij denkt diep na. Wat was dat toch met het zwarte boekje van mama? Dat boekje heeft zijn hele leven veranderd.
Mama vertelde hem weleens sprookjes van een man op een berg. Deze man vertelde dan tegen de mensen wat ze wel en niet mochten doen. Maar dat waren gewoon verhaaltjes. En het is toch niet zo erg als dat in het boekje stond? Cho herinnert zich één verhaaltje dat hij altijd erg mooi vond. Het ging over een schaapje dat weggelopen was bij de kudde. De herder ging het schaapje zoeken. Toen hij het schaapje gevonden had legde de herder het op zijn schouders. De laatste paar maanden voelde Cho zich erg alleen. En altijd als hij zich eenzaam voelt, denkt Cho aan het verhaaltje over het schaapje wat mama vertelde.
Opeens staat Cho stokstijf stil. Hij ruikt iets lekkers. Is dat vlees? Ja, het is de geur van gebakken vlees. Het water loopt hem in de mond. Hij slikt en slikt nog een keer. Als een slaapwandelaar loopt hij in de richting van die heerlijke lucht. Kijk, daar zit een man bij een vuurtje. Aan een stok boven het vuurtje hangen een rat en twee kikkers. Wat ruikt dat lekker. De man draait de stok met de diertjes langzaam rond boven het vuur.
Dan kraakt er een takje onder de voeten van Cho. De man kijkt op. Cho wil geschrokken wegrennen. Maar het vlees ruikt zo lekker. “Kom maar”, zegt de man. “Wil je ook wat?” Cho is stomverbaasd. Nog nooit heeft hij meegemaakt dat iemand zijn eten met hem deelde. Iedereen pakt juist het eten van elkaar af. Maar deze man doet dat niet. Dat is vreemd.
Maar Cho schuift toch snel aan. Hij heeft honger en straks verandert die man nog van gedachten. Samen eten ze het vlees. De tranen lopen over Cho‟s wangen. Zo lekker vindt hij het en zo blij is hij met dit eten. De man zegt niet veel. Hij kijkt Cho vriendelijk aan. Net als papa. En dan, als vanzelf, begint Cho te vertellen. Hij vertelt van de juf in de klas, het zwarte boekje en dat hij het mee naar school genomen had. Ook vertelt Cho dat hij nog steeds geen beloning heeft gekregen en dat zijn papa en mama mee moesten in de auto. Cho wordt er verdrietig van. Misschien ziet hij papa en mama wel nooit meer.
De man heet An Chol. Hij luistert geduldig. Als Cho klaar is met vertellen en het uitsnikt van verdriet doet hij iets wat Cho nog nooit heeft meegemaakt. De man neemt Cho in zijn armen en begint zacht te praten. Maar hij praat niet tegen Cho, maar tegen iemand anders. Iemand die Cho in ieder geval niet ziet. “Almachtige God, dank U dat U mij deze jongen hebt laten ontmoeten. Wat bent U een groot God. Wilt u met hem zijn en hem laten merken dat U van hem houdt. Help ons Heer als wij onderweg zijn. Bescherm ons en breng ons veilig in China. Amen.”
Dan staat An Chol op en zegt: “Zullen we dan maar gaan?” Cho begrijpt het niet. “Wat bedoeld u?” “Zullen we maar doen wat je vader heeft gezegd? Naar China gaan?” Samen gaan ze op weg. Ze praten veel. Na een aantal dagen komen ze bij een grote rivier. “Nu moet je heel goed naar mij luisteren en precies doen wat ik zeg”, zegt An Chol. “We wachten hier tot het donker wordt en dan gaan we door de rivier naar de overkant Daar ligt China.” Vol spanning wachten ze tot het donker wordt. Cho ziet op een afstand soldaten voorbij lopen. Hij wordt best zenuwachtig bij het idee dat die soldaten hen kunnen pakken. Dan, als het donker is geworden, fluistert An Chol: “Klim op mijn rug.” Cho doet wat hij zegt en zo loopt An Chol met Cho op zijn rug de rivier in.
Na een aantal stappen begrijpt Cho waarom hij op de rug van An Chol zit. Het water komt al bijna tot aan zijn schouders. Gelukkig begint het water al weer wat te zakken. En na tijdje zijn ze aan de andere kant van de rivier. Eindelijk kan An Chol weer gewoon ademhalen. An Chol zet Cho op de grond en fluistert: “Je moet zachtjes naar die bosjes sluipen. Blijf laag bij de grond.” Als de twee bij de bosjes aangekomen zijn mag Cho weer gewoon gaan lopen. Snel verdwijnen ze tussen de bomen. Als ze een flink eind gelopen hebben zegt An Chol: “We zijn veilig in China aangekomen. Laten we hier maar eens gaan zitten en praten.” Cho doet wat hij zegt. Dan vraagt An Chol: “ Wat denk jij dat
het zwarte boekje was dat je vond in het kastje van je moeder?” Cho haalt zijn schouders op. Hij vindt het heel vervelend om aan dat nare boekje te denken. Maar An Chol begint te vertellen.
“Je vader en moeder geloofden in God. Niet in Kim Il Sung, maar in een God in de hemel. Deze God stuurde zijn Zoon naar de aarde om voor alle zonden te sterven. Het zwarte boekje is een Bijbel. Hierin vertelt God uit de hemel aan de mensen op aarde hoeveel Hij van hen houdt. Ook vertelt Hij hoe de mensen op aarde moeten leven. Je ouders geloven in deze God. Jij bent hun kind en zij hebben voor jou gebeden. En weet je wat ik nu zo mooi vindt”, zegt An Chol, “God heeft hun gebeden verhoort. Jij hebt mij ontmoet zodat ik je in veiligheid kon brengen.”
Cho is nieuwsgierig naar deze God. En als An Chol zegt dat ze verder moeten lopen praten ze samen verder. Uiteindelijk komen ze bij een huis met een kruis op de deur. “Hier wonen mensen die ook in de God van jouw ouders geloven, net zoals ik”, zegt An Chol. Als ze het huis binnen gaan worden ze met open armen ontvangen. Cho denkt bij zichzelf: An Chol kent deze mensen vast heel goed, want ze omarmen elkaar en ze zijn heel aardig.
Dan zegt de vrouw: “Nu moet je eerst wat eten.” En wat Cho dan ziet doet hem duizelen. Zoveel eten heeft hij in zijn hele leven nog niet gezien. Tranen vullen zijn ogen weer. Waar zullen zijn ouders zijn? Hebben zij nu ook zoveel te eten? Misschien, heel misschien durft hij weer terug te keren door de rivier. Maar nu geniet hij van het eten. Ook dankt hij de God van zijn ouders voor alles.
De volgende dag roept An Chol Cho bij zich. “Cho, ik moet weer verder”, zegt hij. Dat vindt Cho heel erg. Hij is van An Chol gaan houden en wil wel altijd bij hem blijven. Maar dat kan niet. An Chol moet nog heel veel andere dingen doen. Maar als verrassing krijgt Cho nog een mooi cadeau van An Chol. Nieuwsgierig maakt Cho het pakje open. Het is een boek. Niet een zwart boek, maar een boek met hele mooie tekeningen. “Ga hier maar in lezen, dan weet je wat jouw ouders belangrijk vonden”, zegt An Chol.
De weken daarop gaat er een wereld voor Cho open. Steeds als hij in het boek kijkt wat hij van An Chol heeft gekregen herkent hij de verhalen die mama hem vertelde. Ook het verhaal van het schaapje vindt Cho in deze bijbel. Zo leert Cho steeds meer begrijpen van de grote liefde van de God in de hemel. Hij groeit op in het liefdevolle huis van de Chinese familie die hem te eten gaf na zijn vlucht. En misschien gaat hij nog eens terug naar het land waar hij vandaag kwam. Op zoek naar zijn ouders.
Dit verhaal is met toestemming overgenomen van Open Doors