Jarenlang had hij gewerkt in zijn hotel, of zoals hij het zelf graag noemde: herberg. Het was een klein hotel met eenvoudige kamers. Hij had altijd zijn best gedaan om er een gastvrije herberg van te maken. Voor de maaltijden zorgde hij zelf met zijn vrouw en later ook met zijn kinderen. Met een zekere trots kon hij het gastenboek laten zien waarin de gasten hun waardering hadden geschreven. Heel vaak hadden ze lovend geschreven over een goede herberg waar ze na een lange reis konden uitrusten en lekker konden slapen. De herberg lag dan ook op een rustige plaats langs de weg van Jeruzalem naar Jericho, een weg waar veel kooplieden en andere reizigers langs kwamen. De herbergier is nu zo oud geworden dat hij stopt met zijn werk. Zijn zoons zullen het werk voortzetten en hij heeft er alle vertrouwen in dat dat goed zal gaan.
‘Je moet opschrijven wat je allemaal hebt meegemaakt,’ hadden de mensen al vaak tegen hem gezegd. Daar heeft hij geen zin in, hij kan zich niet meer zo goed herinneren wat er in die jaren allemaal is gebeurd. Hij heeft zijn werk gedaan omdat hij het fijn vond en dat was genoeg.
Nu hij afscheid neemt, vragen de mensen het weer, maar hij blijft volhouden dat dat er nooit van komt. ‘Eén ding wil ik jullie wel vertellen, iets heel bijzonders en daar loop ik nog steeds aan te denken. Ik denk dat ik nu pas weet wat er werkelijk is gebeurd. Luister maar.’ Dan vertelt hij zijn verhaal.
Ongeveer twintig jaar geleden is het dat er in de loop van de middag iemand nogal gehaast binnenkomt. Hij vroeg om twee kamers Die waren vrij dus gaf ik ze hem. Hij liep meteen weer naar buiten. Daar stond een ezel met daarop een gewonde man. Die bracht hij binnen en hij vroeg aan mij om te helpen die man te verzorgen, Samen hebben we zijn wonden schoongemaakt en verbonden en wat te eten en te drinken gegeven. We hebben de gewonde man naar een van de kamers gebracht, daar mocht hij rusten en bijkomen. We zijn nog verschillende keren gaan kijken maar uiteindelijk was hij ook in slaap gevallen.
Toen we ‘s avonds nog even napraatten,vertelde de vreemdeling zijn verhaal en wat de gewonde man hem had verteld over wat er was gebeurd. Een eindje buiten Jeruzalem had hij die man zien liggen. Rovers hadden hem overvallen, ze hadden hem mishandeld en hem van zijn geld en spullen beroofd. Gewond hadden ze hem daar achtergelaten. Toen ik hem vond, kon de man nog wat praten. Hij vertelde dat er twee keer iemand langskwam. Die hadden hem wel gezien maar ze waren met een boog om hem heen gelopen. Hij had aan hun kleren gezien dat het een priester en een Leviet waren. ‘Ze waren zeker bang dat ze ook zouden worden overvallen’ zei hij nog. Toen kon hij niets meer zeggen.
Ik kon niet aanzien dat hij daar zo langs de kant van de weg lag, ik heb hem op mijn ezel gehesen en ben verder gelopen tot hier, tot deze herberg. ‘Hier kan hij wel rust vinden,’ dacht ik. Gelukkig hebt u nog een kamer voor hem en voor mij zodat we allebei hier de nacht kunnen doorbrengen.
Ik keek die vreemdeling aan. Ik verbaasde me er over dat hij dat heeft gedaan, hij zag er anders uit, praatte anders, hij kwam duidelijk van ver. Het zou wel eens een Samaritaan kunnen zijn. Van zo iemand had je dat hier niet verwacht want tussen Joden en Samaritanen bestaat er al eeuwen een ruziesfeer. Evengoed zou hij uit het noorden van ons land afkomstig kunnen zijn, zo uit de buurt van Nazareth.
De mensen aan wie hij dit verhaal van twintig jaar geleden vertelt, luisteren verbaasd. Een priester en een Leviet, die zo maar langs de gewonde man zijn heengelopen! Zo’n vreemdeling, vast wel een Samaritaan, die helpt hem wel.
‘Wacht even’, zegt de herbergier, ‘mijn verhaal is nog niet afgelopen.’
De volgende morgen stond die vreemdeling al weer vroeg voor me. Hij had zijn ezel al klaar staan om verder te reizen. Hij keek me aan, betaalde voor twee man de overnachting, gaf me nog wat geld en vroeg me - of liever gezegd - verplichtte me om die gewonde man net zo lang te verzorgen totdat hij zelf weer verder kon reizen. Voordat ik kon vragen hoe lang dat ging duren of wat die man allemaal nodig had, ging hij al verder. ‘Schrijf alles maar op wat het je kost en als ik terugkom zal ik alles betalen.’ Hij zei dat met zoveel nadruk dat ik niets meer durfde te vragen. Dat kon ook niet meer want voordat ik er erg in had, was hij weg.
De mensen hebben allemaal zitten luisteren en ze zijn steeds meer verbaasd over wat de herbergier vertelt. Het is maar een wonderlijk verhaal, de gewonde man in de herberg brengen en hem daar zo maar achter laten.
‘Is die Samaritaan nog teruggekomen?’ vragen ze. In die vraag hoor je al dat ze het niet geloven.
‘Luister nog maar eens verder,’ zegt de herbergier. Ik heb toen nog wel een maand voor die gewonde man gezorgd, misschien nog wel langer, net zo lang tot hij zelf weer verder kon reizen. Hij had natuurlijk geen geld om dat lange verblijf te betalen want dat was allemaal gestolen. Hij vond dat zelf heel vervelend voor me, maar hij kon echt niets betalen. Hij was heel blij dat ik hem geholpen had maar ik zei dat hij zich over dat betalen geen zorgen hoefde te maken. In mijn gedachten hoorde ik die vreemdeling die er uit zag als een Samaritaan of iemand uit Nazareth nog steeds zeggen: ‘Als ik terugkom, zal ik alles betalen.’
‘Ja, maar is hij dan teruggekomen en heeft hij betaald?’
‘Nee ik heb hem niet meer gezien.’
‘Zie je wel, hij heeft er zich maar makkelijk van af gemaakt, hij heeft je voor de gek gehouden en jij bent voor de kosten opgedraaid. Zo kun je allemaal wel de barmhartige Samaritaan spelen!’
‘Wacht eens’, zegt de herbergier, ‘ik heb ook wel eens gedacht dat hij me voor de gek hield en soms denk ik dat nog wel. Toch heeft het me nooit losgelaten dat hij zo nadrukkelijk zei dat hij zou betalen als hij terugkomt. Ik ben altijd op hem blijven wachten en eerlijk gezegd doe ik dat vandaag nog steeds. Ik zal dat ook blijven doen. Eens komt hij terug, dat blijf ik geloven.’
De mensen die het verhaal hebben gehoord, zijn nog meer verbaasd. Aan hun gezichten kun je zien dat ze er helemaal niets meer van begrijpen. De herbergier kijkt hen nog eens aan. ‘Er blijft één vraag over. Wie was die man, die vreemdeling die de gewonde man bij me heeft gebracht. Iedereen zal later wel hebben gezegd: dat was een Samaritaan, zie je wel dat zo iemand zelfs beter kan zijn dan een priester of een Leviet. Maar toch, bij ons in de herberg, waar de gewonde man weer op krachten kwam, daar is hij pas echt en lang verzorgd. Zo heb ik gedaan wat ik moest doen. Weet je wat ik denk? Die man met die ezel was er alleen om mij en ons allemaal te leren wat ‘barmhartig zijn’ betekent. Daarom heb ik net zo lang voor die man gezorgd tot hij zelf weer verder kon.
‘Ja maar dan nog, hij is toch maar mooi niet teruggekomen.’
‘Nee nog niet’, zegt de herbergier, ‘en toch blijf ik wachten’ Ik hoor hem nog steeds zeggen dat hij zal betalen als hij terugkomt. Ik denk wel eens dat die vreemdeling helemaal geen Samaritaan was, maar dat het Jezus van Nazareth zelf was. Hij was het die die gewonde man op mijn weg zette. Ik heb mogen zorgen zolang het nodig was. Het heeft me best veel gekost, maar dat geld was niet het belangrijkste. Jezus heeft later ook wel eens gezegd: wat je voor de minste hebt gedaan, dat heb je voor mij gedaan. ‘Als ik terugkom’, gaat voor mij over Jezus en hij zal zeker terugkomen.