Mattheüs 4: 18-22
Jezus ging langs de zee van Galilea en Hij zag daar twee broers, de ene heette Simon, de mensen noemden Simon eigenlijk Petrus, de andere man heette Andreas. Jezus zag dat de beide broers een net in de zee gooiden en jullie begrijpen vast wel dat de mannen dit deden omdat ze aan het vissen waren en Jezus wist dat ook wel en toch zei Hij tegen de beide broers, kom achter Mij aan en dan zal Ik jullie vissers van mensen maken. Weten jullie wel wat dat zijn, vissers van mensen? Vissers van mensen zijn kinderen van de Here Jezus die proberen om mensen voor Hem te vangen. Natuurlijk vangen zij andere mensen en kinderen niet met een net, nee kinderen van de Here Jezus vertellen aan anderen alles over Hem en over Zijn liefde zodat deze mensen en kinderen ook bij Hem willen horen. Maar toch was de vraag van de Here Jezus wel een beetje vreemd, want die mannen waren aan het vissen, ze hadden het druk en Jezus kwam er zomaar aan en vroeg of ze achter Hem aan wilden komen, Hij vroeg of ze met Hem mee wilden gaan. Maar Simon Petrus en Andreas vonden dat zo te zien helemaal niet vreemd, want ze lieten gelijk hun netten liggen en ze volgden de Here Jezus en samen met Hem liepen ze verder. Weet je wie ze onderweg tegenkwamen? Het waren nog twee broers. Deze broers heetten Jacobus en Johannes. Jacobus en Johannes waren in hun schip samen met hun vader Zebedéus. Ze waren heel druk bezig om hun netten weer in orde te maken om weer te kunnen vissen. En jullie begrijpen het vast wel… terwijl de mannen het druk hadden riep de Here Jezus hen. Hij vroeg ook aan Jacobus en Johannes of ze Hem wilden volgen en ook deze twee mannen kwamen gelijk naar Jezus toe en gingen met Hem mee, hun vader bleef achter bij het schip. Wanneer de Here Jezus jou roept, ga jij dan ook gelijk met Hem mee?