( zie ook <a href="https://youtu.be/hCIoCF570k8 )

Josja loopt mopperend tussen de tafeltjes door. Hij heeft een hotelletje aan de rand van Bethlehem. Het is druk in zijn hotel en alles loopt in het honderd. Daarom is hij binnensmonds aan het mopperen. Iedereen wil wat te eten hebben en ze willen ook nog een kamer om te slapen. Josja heeft normaal gesproken altijd één kok en één serveerster en één kamermeisje in dienst, maar uitgerekend nu het zo druk is, zijn de kok en de serveerster er niet. Gelukkig is het kamermeisje, Noah, er wel. Zij moet hem dan maar extra helpen met bedienen, bedden opmaken, koken, vegen en alles wat er nog meer te doen is.
Dat het zo druk in zijn hotel is, is de schuld van Keizer Augustus. Ja, je hoort het goed Keizer Augustus is de schuld van alles, die is er ook de schuld van dat de kok en de serveerster er niet zijn.
Keizer Augustus wil dat iedereen naar de stad gaat waar men geboren is. Daar moet men zich in laten schrijven, zodat Augustus straks precies weet hoeveel mensen er uit een bepaalde stad komen. Volkstelling noemen ze dat ook wel. Wat een belachelijk idee van Keizer Augustus, want nu zijn de kok en de serveerster op weg naar Nazareth. Dat is de plaats waar zij geboren zijn. Echt balen, want juist nu heeft de hoteleigenaar ze zo hard nodig. De mensen die in andere plaatsen wonen en geboren zijn in Bethlehem, zijn nu op weg naar Bethlehem om zich hier in te laten schrijven.
Sommige mensen komen helemaal lopend, anderen met een paard of ezel. Als ze dan eindelijk in Bethlehem zijn, dan zijn ze moe, stoffig en hongerig. Ze willen wat eten, zich wassen en een kamer voor de nacht. En daarom hebben Josja en Noah het nu zo druk.
Pfff, Josja is samen met Noah aan één stuk door bezig met het klaarmaken van de kamers, ondertussen moet er gekookt worden, brood gesmeerd worden en ook de dorst moet gelest worden. Ondertussen moeten de tafeltjes schoongemaakt worden en de één na de ander roept hem. Echt balen dat hij uitgerekend met deze drukte zo weinig hulp heeft.
Maar gelukkig is het nu bijna avond, er zullen nu niet veel reizigers meer komen. En áls ze komen dan laat hij ze niet meer binnen. Het is genoeg zo. Hij heeft de hele dag veel te hard gewerkt en nu wil hij even rustig met een biertje relaxen. Noah veegt de vloer en als ze bijna klaar is en ze het restaurant gaan sluiten, zegt Josja tegen haar: "Al zou er een Koning nu nog langskomen, dan laat ik hem er niet in".

Noah zegt: "Echt niet Josja? Zou jij een Koning echt niet binnenlaten?"
"Nou ja, zegt Josja, het zou wel een eer zijn als er een Koning in mijn hotel kwam, ja en het zou ook wel wat schuiven denk ik. Oké een Koning zou ik er nog wel in laten, maar verder echt niemand! Maar... een Koning stopt echt niet bij mijn kleine eenvoudige hotel".
"Dat weet je maar nooit", zegt Noah.
Als Josja zijn eerste slok bier neemt, wordt er op de deur geklopt. Noah wil direct naar de deur lopen, maar Josja zegt "laat maar aan de deur staan, niet open doen"! Maar weer wordt er geklopt, veel harder dit keer. "Doe alstusblieft open, we hebben hulp nodig". Josja loopt toch maar naar de deur. Daar staat een jongeman, hij ziet er vermoeid uit, ook vies en stoffig, zijn haar is vet, zijn schoenen zijn kapot van de lange afstand die hij waarschijnlijk gelopen heeft. De jongeman heeft een ezel vast en op de ezel zit een jonge vrouw. Ook zij ziet uitgeput uit. Maar wat is dat!!! De vrouw is in verwachting, het lijkt wel of ze heel snel een baby zal krijgen.

Nee, dat kan Josja niet gebruiken, na de hele dag zo hard gewerkt te hebben, kan hij echt geen gasten gebruiken en zeker geen vrouw die misschien vannacht wel een baby zal krijgen. Hij moet er niet aan denken, stel je voor dat er iets fout gaat of dat ze vannacht zijn hulp nodig hebben. Nee, dan moet hij er uit en dan heeft hij nog minder rust. 
De jongeman stelt zich voor en zegt dat hij Jozef heet. "Ik heb een slaapplaats voor mijn vrouw Maria nodig, zij is zo moe en móet even rusten, alstublieft help ons".
Nee, zegt Josja, hier is geen plaats voor u en uw vrouw. Jozef probeert het nogmaals en dan komt Noah erbij staan en zegt tegen Josja "we hebben toch nog 1 kamertje over, het is wel klein en er ligt maar 1 matras, maar dat moet toch wel kunnen". 
Josja wordt boos en zegt "Nee, er is hier geen plaats". 
Jozef draait zich om, slaat 1 arm om Maria heen en in zijn andere hand houdt hij het touw vast dat losjes om de hals van de ezel zit. 
"Kijk", zegt Noah "kijk toch Josja, die grote ster schijnt op Jozef en Maria, moet je kijken die verlicht hen en het lijkt of de ster met ze meegaat". "Jij gelooft zeker in sprookjes", zegt Josja tegen haar, maar ondertussen kijkt hij over zijn schouder en ziet inderdaad dat een ster op Jozef en Maria schijnt. Josja krijgt een vreemd gevoel, zal hij ze toch nog terugroepen, het is toch wel zielig. Nee, toch maar niet, Josja wil rust hebben.

Als Josja weer binnen is, ziet hij dat Noah huilt en zij zegt "ik vind het zo erg dat jij deze mensen niet binnen hebt gelaten, wat moet Maria nu, waar moeten zij slapen en wat gebeurt er als de baby nu komt". "Ah joh, ga toch naar je bed en ga slapen, zegt Josja. Als Noah in haar bed ligt, ligt ze maar te woelen en kan de slaap niet vatten, want ze heeft het zo te doen met Jozef en Maria. Dan sluipt Noah midden in de nacht haar bed uit, ze wil weten waar Jozef en Maria gebleven zijn en of ze misschien kan helpen als de baby geboren wordt.
Ze doet haar stevige schoenen aan, slaat een doek om zichzelf heen en vervolgt het pad waar een paar uur eerder de ezel van Jozef en Maria liep. Dan kijkt ze naar de lucht en ziet, iets verderop, de prachtige ster aan de lucht die gisteren Jozef en Maria zo geheimzinnig bescheen. Die ster volgt ze. En wat ze dán onderweg ziet, is niet te beschrijven. 

Op de weide, waar de herders vaak met hun schapen rusten, was één lichtzee. Noah zag de herders verlicht staan en de herders waren omgeven door engelen die zongen over het Koningskind dat geboren was. En de herders stonden verbaasd te kijken, maar daarna gooiden ze hun stokken neer en renden in de richting van de ster. Noah liep ook verder en verder en zag toen een oude stal waarboven de ster stond. Ze keek door het kleine luikje van de stal en daar zag ze die grote stoere herders op hun knieën voor een voederbak liggen. Maar wat was dat....? Wat lag daar in de voederbak?

Een baby, een baby, Maria had de baby hier in de stal gekregen. Noah deed het luikje nog iets verder open, het luikje piepte, maar gelukkig hoorde niemand haar. Ze wilde niet gezien worden, ze schaamde zich dat Josja niet gastvrij was geweest.

Opeens schrok Noah, wat hoorde ze achter haar? ze keek om en zag kamelen. Op de kamelen zaten mooi geklede mannen met prachtige jassen aan en tulbanden op, het leken sterrenkundige of zoiets. Zij sprongen van hun kamelen af en gingen ook bij het kindje kijken en gaven Maria en Jozef cadeaus. 

Dit kindje moest toch iets bijzonders zijn. Noah hoorde zeggen "Koningskind, zoon van God", "Jezus, Die vrede brengt". 


Het was of een zachte warme bries Noah aanraakte, alsof er een vleugel liefdevol om haar heen geslagen werd en in Noah's oor fluisterde: "Lieve Noah, schrijf dit verhaal op en vertel aan iedereen dat je gastvrij moet zijn, als iemand je om hulp vraagt dat je dan moet helpen, want zonder dat je het weet kan er een engel aan je deur staan". En zonder dat Josja het wist, was de zoon van God bijna bij hem in het hotel geboren.
Ga Noah, ga en schrijf dit verhaal op, dat zal vrede brengen omdat iedereen die dit hoort nooit meer zomaar "nee" zal zeggen als iemand hulp nodig heeft.
En Noah ging.... en schreef dit verhaal voor jou!