Ik wil jullie vandaag een verhaal over Irma vertellen. Jullie kennen haar niet, dus stel ik haar even aan jullie voor.
Irma is elf jaar en zit sinds een paar maanden in groep 8. Nog een jaar, dan gaat ze naar de volgende school. Dat is maar goed ook want ze ziet er eigenlijk wel ouder uit dan elf. Ze kan ook heel goed leren. Zelf denkt ze wel eens dat ze het beter kan dan alle andere kinderen uit haar klas. Irma heeft ook een grote mond en is vaak brutaal. Als de juffrouw straf uitdeelt in de klas is zij er vaak bij. De meester die nog maar pas les geeft in haar klas op donderdag vindt ze saai. Nee, die meester Hans, daar vindt ze niks aan.
Thuis is Irma de oudste. Ze heeft nog een broertje van zes, die zit in groep 3 en een zusje van drie jaar. Ze vindt ze wel lief maar ze kan er niet zo goed mee spelen. Dat komt omdat ze nog zo klein zijn. Papa is veel weg voor zijn werk en mama heeft ook voor een paar dagen een baan. Haar broertje en zusje zijn dan bij oma en opa. Zelf kan ze best een poosje alleen thuis zijn, vindt Irma.
Bij Irma in de buurt woont Joris. Hij is ook 11 jaar en zit bij haar in de klas. Hij kan ook best wel goed leren, maar natuurlijk lang niet zo goed als zij, vindt Irma. Ze vindt hem saai. Hij zegt nooit zo veel, in de klas niet en ook niet als ze buiten spelen. Irma houdt niet van saai.
Ze denkt dat ze wel weet hoe het komt dat hij zo is. Joris woont in een veel kleiner huis dan zij, alleen met zijn moeder. Zijn vader? Die is er niet en niemand weet echt wat er met hem is gebeurd. Als je aan Joris vraagt wat er met zijn vader is gebeurd, krijgt hij tranen in zijn ogen en hij zegt dat het een ongeluk was. Niemand weet het precies.
Toen Irma in het voorjaar een keer zag dat Joris huilde, kreeg ze het idee om hem te vragen eens bij haar thuis te komen spelen, samen op de computer of wat anders wat hij leuk zou vinden. Dat was ook saai. Alleen als ze iets heel leuks vertelde, moest hij even lachen. Joris was stil en saai en hij bleef stil en saai.
Op een zaterdagmiddag - het is al november - is Irma thuis. Ook haar mama en papa zijn er en haar broertje en zusje. Er belt iemand aan en papa gaat open doen. Even later komt hij terug, maar niet alleen. Hij heeft de jongen die belde meegebracht, het is Joris.
‘Hè nee,’ denkt Irma, ‘ik wil niet met hem spelen.’
Papa zegt: ‘Irma, Joris is gekomen om jou iets te vragen.’
‘Wat dan?’ vraagt Irma nieuwsgierig, ‘zeg op Joris, ik wil het weten.’
‘Nou,’ zegt Joris, ‘met de kinderen die bij ons in de kerk komen gaan we een kerstspel spelen. De mevrouw die ons dat leert had alle rollen al verdeeld. Toen we één keer gerepeteerd hadden, heeft Carla een ongeluk gehad. Ze heeft haar been gebroken en nu kan ze niet meer meedoen. Nu missen we één meisje en daarom kunnen we het spel niet meer spelen. Ik heb gezegd dat ik het aan jou zou vragen. Doe je het? Ja hè?’
Irma kijkt verbaasd: ‘Wat is dat dan voor een kerstspel? De kerk, daar kom ik nooit. Het gaat er toch om dat we een kerstboom zetten en gezellige dingen doen. Ik weet niet of ik dat wel wil, hoor.’
‘Nou,’ zegt Joris, ‘het is het kerstverhaal dat in de Bijbel staat, de geboorte van Jezus die zo heel dicht bij God was. Hij was de Zoon van God maar ook het kindje van Jozef en Maria en dat gaan we spelen. Carla zou Maria zijn en ik Jozef. En nu gaat het allemaal niet meer door. Wel als jij komt, doe je het?
Irma kijkt nog even naar de grond. Ze weet niet wat ze er op zeggen moet, maar als ze opkijkt, ziet ze die vragende ogen van Joris en haar papa zegt: ‘Doe het maar Irma.’
‘Oké,’ zegt ze, ‘ik doe het’ ze gaat de weken voordat het Kerstmis trouw naar de repetities en ze leert heel snel haar rol.
Twee dagen voor Kerst gaan ze het spel een keer spelen in het tehuis waar oudere mensen wonen. Irma kent haar rol goed, en Joris ook. Het is net of die stille Joris iemand anders is geworden, de Jozef uit het verhaal. Ook de andere kinderen doen hun best en Irma’s pop, de liefste die ze heeft, mag het kindje Jezus spelen. Thuis speelde ze er wel niet meer mee maar hij staat nog wel op haar kamer.
Als het spel uit is, klappen de mensen in de zaal voor hen. Irma is trots en Joris kijkt ook blij. Wat hadden ze het mooi gespeeld en Elsje, de engel, die zag er zo mooi uit. De mevrouw die het ze geleerd had, bedankte de kinderen, vooral Irma omdat ze zo laat was begonnen en toch zo goed haar rol speelde.
Dan wordt het Kerstmis. Als ze naar de kerk lopen, sneeuwt het. De straten zijn al helemaal wit. In de kerk is het lekker warm. Voor in de kerk mogen ze het spel spelen. De kerk is een groot gebouw, heel oud. De banken zijn allemaal bezet, alle mensen zijn gekomen voor het spel. Als Irma al die mensen ziet zitten, vindt ze het wel een beetje eng. Al die mensen die juist ook naar haar kijken!
Het spel begint. Irma zit, verkleed als Maria in haar huisje in Nazareth. Ineens staat er een engel naast haar. Dat is natuurlijk Elsje maar toch de engel.
‘Maria’ zegt de engel, ‘ik kom je vertellen dat jij de moeder van het kindje Jezus mag worden.’
‘Ik?’, zeg Maria, ‘dat kan toch niet, ik wil helemaal nog geen moeder worden en voor een kindje zorgen. Later wel, als ik ouder ben.’
De engel houdt vol: ‘ Doe het maar Maria, want God heeft mij gestuurd om jou te zeggen dat hij jou daar voor nodig heeft. Hij heeft gezegd dat het kan!’
Maria is zo onder de indruk dat ze zegt: ‘Het is goed. Als God het zegt, zal Hij mij ook helpen dat ik het kan.’ De woorden van Maria klinken luid en overtuigend uit Irma’s mond door de kerk. Ook haar mama en papa horen het. ‘God zegt dat ik het kan. Hij heeft mij nodig.’
Het kerstspel gaat verder, met de herders en de wijzen en als het uit is klappen alle mensen in de kerk, net als een paar dagen eerder in het tehuis. Ook nu weer bedankt die mevrouw alle kinderen dat ze hebben meegespeeld en ze krijgen ook wat lekkers. Dan trekken ze allemaal weer hun gewone kleren aan en is Joris weer Joris. En Irma? Nee zij niet, ze blijft een beetje nadenken over het spel. Ze hoort nog de engelen zeggen: ‘God heeft je nodig,’ en zelf zei ze: Als God het zegt, zal Hij mij ook helpen dat ik het kan.’ Ze is er zelfs een beetje stil van.
Als ze weer naar huis lopen sneeuwt het nog steeds. Dat wordt morgen op de slee en sneeuwballen gooien, zegt Joris, maar Irma is in haar gedachten nog steeds Maria.
Als de kerstvakantie voorbij is, en ze weer gewoon naar school gaan, lijkt alles weer hetzelfde. Joris is weer even stil en Bram en Alex hebben weer dezelfde grote mond, ze doen nog niet hun best om goed te leren. Maar Irma, die is anders. Ze is stiller, maar ook liever. Ze krijgt ook geen straf meer. Zelfs meester Hans op de donderdag vindt ze aardig. Als ze ’s middags naar huis gaan, loopt ze steeds samen met Joris. Thuis speelt ze met haar broertje en haar kleine zusje en op zaterdag ook met Joris. Hij wordt er zelfs vrolijker van.
Irma’s papa snapt er niets van en haar mama ook niet. ‘Wat is Irma veranderd’. Aal ze samen ‘s avonds op bed liggen, praten ze er over. Irma hoort dat vanuit haar eigen bed.
Irma hoort dat, maar ook dat de engel zei: ‘God heeft je nodig’. Ze hoort zichzelf nog zeggen: ‘Als Hij me helpt, zal ik het doen.’ Die woorden herhaalt ze elke avond. Daar valt ze mee in slaap en als ze wakker wordt is ze weer de nieuwe Irma. Ze is wel altijd een beetje de Maria gebleven, uit haar kerstspel. God zal me wel helpen!
© F.A. den Harder