In de donkere afgodstempel is het stil. Het grote gouden beeld van de aapgod glanst koud en geheimzinnig. Iedereen slaapt. De priesters, de tempelvrouwen en ook de tempelkinderen. Nee, toch niet iedereen. Kijk eens... daar loopt iemand. Het is Pareloogje, een meisje van een jaar of zeven in een grauwwit gescheurd jurkje. Waar gaat ze heen?
Ze loopt naar het afgodsbeeld en valt op haar knieën. Ze doet haar handen tegen elkaar en fluistert iets. Bidt ze?
'Laat me sterven, alstublieft!' smeekt ze.
Het komt dit meisje in die sombere tempel?
Pareloogjes moeder heeft haar uit armoede aan de tempel verkocht. Als een mooie pop heeft ze met nog meer meisjes op de met bloemen versierde praalwagen gezeten, achter het beeld van de God. Duizenden mensen stonden aan de kant te juichen en te zwaaien. Maar ze was zo bang geweest. Ze zocht het gezicht van haar moeder tussen al die mensen.
De grote met koper beslagen deuren van de tempel zwaaiden open om hen binnen te laten en daarmee begon het vreselijke leven. Vroeg opstaan, hard werken, slaag, weinig eten en steeds leven in het halfdonker bij die griezeliger goden. Pareloogje hield het niet meer uit. Op een dag liep ze weg. Ze ging de hele weg terug naar huis, wel dertig kilometer.
'Mamma,' smeekte ze, 'Ik zal alles voor u doen, maar stuur me niet terug naar de tempel.
Maar de tempelvrouwen kwamen haar weer ophalen.
'We zullen je wel afleren om weg te lopen!' schreeuwden ze.
'Over een poosje word je aan een steen gebonden en dan zal je voor altijd van de Aapgod zijn.'
'Ga nooit meer buiten de poort,' schreeuwden ze ook nog.
'Want buiten loopt een witte vrouw en die vangt kindertjes.'
Pas maar op!'
Zo kwam Pareloogje terug in de tempel.
En nu staat ze met kapotte handjes voor de aapgod en bidt, maar hij hoort haar niet. Snikkend loopt ze terug naar haar slaapplaats. Ze kruipt rillend van kou terug onder de dunne deken op de harde stenen vloer. Is er dan niemand die van haar houdt?
O, als die witte vrouw haar eens ving, wat zou dat fijn zijn.
Na die gedachte valt ze in een onrustige slaap.
Aan de overkant van de rivier in een klein huis woont Amy Carmichaël. Ze is helemaal uit Engeland naar India gekomen om de mensen van de Heiland te vertellen. Amy zit op een matje. Ze bidt ook. Maar niet tot een God die met handen is gemaakt. Nee hoor! Ze bidt tot de levende God.
'Heer, stuur me alstublieft een tempelkindje. Ze hebben het zo slecht. Ik heb ze gezien, Ik heb ze horen huilen in de nacht, toen ik langs de muur van de tempel liep. Heer, ik heb er van alles aan gedaan om er een te redden, maar het lukte niet. Wilt u er zelf een sturen? Dan gaat ze rustig slapen. Heel vroeg in de morgen wordt er op de deur geklopt. Het is een klein, zacht klopje. Amy doet open en daar staat... Pareloogje, die toch weer weggelopen is uit de tempel.
'Bent u de vrouw die kindertjes vangt?' vraagt ze gespannen. 'Wilt u mij nu alstublieft vangen?'
Amy is stomverbaasd. Gauw trekt ze haar mee naar binnen en doet de deur op slot.
'Lieve schat,' zegt ze met haar warme stem, 'Waarom wil je dat ik je vang?'
Dan vertelt Pareloogje haar verhaal. Amy krijgt er tranen van in de ogen.
Ze zegt: 'Pareloogje, de Heer Jezus heeft jou hierheen gestuurd. Dat is zeker.'
Uit een koffer haalt ze een oude, versleten pop. Ze geeft die aan het meisje, dat er dolblij mee is.
Pareloogje blijft bij Amy wonen.
'Ik ben zo blij dat u van me houdt!' zegt ze keer op keer.
Amy trekt haar op schoot en zegt: 'Er is er een die nog veel meer van je houdt. Het is Jezus. Hij kwam uit de hemel naar de aarde om jou te redden. Ja, ook jou, Pareloogje. Al ben je nog maar een kind. Jezus hield veel van kinderen. Jezus omarmde ze en zegende hen.'
Pareloogje is ontroerd.
'Wat jammer dat Jezus er niet meer is,' zegt ze ernstig, 'Ik zou naar Hem toe willen gaan om gezegend te worden.'
Amy trekt haar dicht naar zich toe en antwoordt: 'Hij is er wel. Hij leeft en is nu in de hemel om een plaatsje voor ons klaar te maken.'
Met stralende oogjes kijkt Pareloogje haar pleegmoeder aan.
'Echt waar?' vraagt ze.
'Echt waar. Vlak voordat Hij naar de hemel ging heeft Hij het nog gezegd: 'Vergeet niet: Ik ben altijd bij jullie tot het eindevan de wereld.' Hij is dus ook altijd bij jou als je Zijn kind wilt worden.'
Een paar dagen later is er een vreselijk lawaai buiten. Geschreeuw en gevloek. Het zijn de tempelvrouwen. Ze krijsen dat Amy Pareloogje terug moet geven. Dat doet Amy natuurlijk niet. Samen gaan ze op het balkon staan. Pareloogje is niet bang.
Ze roept heel dapper: 'Ik ga niet mee. Ik blijf bij de Witte Vrouw.'
Dan gebeurt er een wonder. De boze tempelvrouwen gaan vanzelf weg.
Amy heeft nog veel meer kinderen gered. Haar gezin telde tenslotte wel 700 mensen. De Heer Jezus zorgde wel dat ze niets te kort kwam. Meer dan duizend kinderen noemden haar Ama, dat betekent moeder. En dat alles, omdat de Heer Jezus zei: 'Ga erop uit, Amy, naar India en maak Pareloogje en anderen tot mijn discipelen.'
Amy is gegaan. Zij ging kindertjes vangen.