Een luid gesnurk galmt door de slaapkamer van het mooie witte huis. Op het grote hemelbed ligt Reus. Hij snurkt zo hard dat zelfs zijn voeten er niet van kunnen slapen. Alle lichaamsdelen mopperen en klagen. En al snel houden de ogen het voor gezien, het is zo'n herrie. Ze praten fluisterend tegen de anderen: Laten we ontsnappen. Maar de oren beginnen te klapperen, ze blijven liever in het grote huis, de wijde wereld is eng. En de neus snottert en trilt als een rietje, het is bang. De mond heeft al jaren last van heimwee en kwijlt alleen al door de gedachte aan weggaan en zegt kordaat: Ik blijf liever dichtbij Reus. Maar de voeten en handen zijn het volledig met de ogen eens. Ze sluipen het bed uit en verlaten de kamer. Even later gaan ze de trap af naar beneden en gaan via het kattenluikje naar buiten, weg van het gebrul en gesnurk van die enorme reus. Maar dan als ze nog staan te juichen van blijdschap, is hun pret ineens bedorven, want ze kijken in de grote boze ogen van de zwarte huiskat. Oh nee, wat eng, de voeten rennen van schrik naar de boom, de handen gaan er achteraan, maar de ogen kunnen niet zo snel, ze rollen en komen niet verder dan het randje van een put. En terwijl de voeten en handen in de boom klimmen en vanaf het hoogste topje naar beneden kijken, liggen de ogen nog op de grond te bibberen en beven. Ondertussen steekt Stofje de kat zijn pootje uit en zijn bek gaat wijd open. Oh oh oh de ogen zijn zo bang, ze kijken om zich heen. Rol in de put, rol in de put, roepen de handen. Hoe dan, vragen de ogen. Rol door de gleuven in het deksel, de handen schreeuwen het uit. Ja dat is de enige weg, de enige manier om veilig te zijn, de ogen rollen snel bij de kat vandaan, en laten zich vallen door de gleuven van het deksel en belanden floep op de vieze bodem van de put. Maar de kat geeft niet op, zijn pootje glijdt naar binnen. Help me dan, roepen de ogen, help me dan. Maar de handen en voeten kunnen niks doen, als ze naar beneden komen zal Kat hen pakken, zij zijn allang blij dat ze zelf boven in de boom zitten en ze durven ook niet te blijven schreeuwen, want straks komt het beest naar de boom. Help me toch, roepen de ogen, het is een enorme schreeuw om hulp... zelfs Reus wordt er wakker van. Wat is er aan de hand, zegt Reus, wie schreeuwt er zo om hulp. Hij wil uit het bed springen om te kijken of hij iets kan betekenen, maar hij heeft geen voeten, hij probeert zijn armen uit te strekken en wil over de grond voelen maar hij heeft geen handen. De reus kan alleen maar op z'n knieën naar het raam, hij ziet geen hand voor ogen, hij kan niet lopen en zelfs het raam niet opendoen. Hij schrikt ervan, wat moet hij nu, hij wil graag helpen, maar hij kan het niet. Help help, roepen de ogen, help help, roepen de voeten. De handen zijn zo verkrampt daar komt geen woord meer uit, ze hebben ook last van hoogtevrees. Dat hebben jullie ervan, schreeuwt mond, niks meer aan te doen, eigen schuld. Ondertussen blaast Kat van boosheid het vindt die rollende ogen maar gek. Inmiddels stromen er dikke tranen uit, ze vullen de put met zout water. Help help, roepen de ogen. De voeten kijken naar de handen, kunnen jullie niet iets doen, jullie kunnen die kat toch strelen, dat vinden katten heerlijk. Wij wij wwij durven niet, bibberen de handen, wij wwij durven niet meer uit de bbboom. Het is te hoohoohoog. Maar we kunnen de ogen toch niet in de steek laten, zeggen de voeten, we moeten iets doen. We moeten proberen samen te werken. De reus ligt nog steeds op zijn knieën bij het raam, zijn oren hebben alles gehoord. De oren zeggen tegen de mond: Mond, mond, jij kunt het hardst schreeuwen van allemaal, roep naar de voeten en zeg dat ze moeten komen zodat Reus kan lopen, zodat we samen de handen kunnen halen en de ogen kunnen redden. Mond moppert: Het is hun eigen schuld, het is gewoon hun eigen domme schuld. Toe nou, zeuren de oren. Toe nou, toe nou, roept neus verdrietig, dit is niet om aan te horen, ze zijn zo bang, we moeten ze wel helpen, ze horen bij ons. En trouwens, wil je je leven lang hierboven op de slaapkamer blijven. Nee natuurlijk niet, moppert mond, hoe kom je daarbij. Nou, zegt neus, wij willen niet alleen op reis, maar we zijn niks waard zonder de anderen. Reus kan nu alleen nog kruipen of rollen, we komen niet ver zonder voeten, of zonder handen. Ze moeten terugkomen en samenwerken met Reus en dan zullen wij ook veel gelukkiger zijn. Dat is waar, zegt mond, helemaal waar en hij roept zo hard hij kan: Voeten kom snel naar Reus, Reus heeft voeten nodig om te lopen dan kan hij naar buiten en helpen. Dat is waar ook, de voeten glijden langs de boomstam tot op de grond en sluipen op hun tenen naar het kattenluikje, heel voorzichtig langs Kat, snel naar binnen en ze rennen naar boven, vliegensvlug naar Reus. Even later staat Reus weer rechtop, met beide voeten op de grond. Zo, zo zegt hij blij, zo, zo, nu kan ik in elk geval weer lopen, maar nu moeten we snel naar beneden om de ogen te redden. Jammer dat ik zo weinig zie, moppert hij. Niks aan te doen, zegt mond, laten we maar gaan. Ga mij maar achterna, roept Neus en daar gaat Reus, schuifelend, voetje voor voetje. Neus zegt: Ik ruik het angstzweet van de handen. Ga voorzichtig rechtdoor Reus, voorzichtig anders val je van de trap. Ja let goed op, roept mond, niet vallen, de trap is hoog, ga anders zitten en tree voor tree naar beneden. Dat weet ikzelf ook wel, zegt Reus. Hij voelt met zijn voeten waar hij loopt en zodra hij een traptree voelt ploft hij neer op de grond, het hele huis dreunt. Schiet toch op, roepen de handen, we zijn zo bang, we houden het haast niet meer vol. Toe nou, jammeren de ogen, het is hier helemaal nat en ik kan niet zwemmen. Nou zeg, moppert Reus, ik doe mijn best. Hij gaat op zijn billen de trap af en als hij dan eindelijk beneden is loopt hij vlug richting de deur, die weet hij wel te zitten. Hoe moet ik nu naar buiten?, roept Reus. Door het kattenluikje, roepen de voeten. Dat gaat niet, zegt Reus, ik ben te groot en te dik. Gebruik je ellebogen Reus en duw de deurkruk omlaag, roepen de armen en ja hoor, Reus voelt met zijn armen langs de deur en duwt met zijn ellebogen de deurkruk naar beneden. Even later gaat de deur open, hij voelt de frisse lucht en hij stapt met een reuzenstap naar buiten. Neus waar moet ik heen om de handen te halen. Neus zegt, rechtdoor Reus, rechtdoor. Reus loopt schuifelend over de stenen, naar het gras en loopt vooruit tot hij tegen de boom botst. De handen beginnen te juichen, ja daar ben je al, gelukkig, steek je armen omhoog dan nemen wij onze plek weer in, als het tenminste lukt. Gelukkig lukt het en Reus zegt, vertel eens Neus, weet je ook hoe we de put kunnen vinden? Natuurlijk zegt Neus, laat me eens ruiken. Ha ik weet het al, ik ruik zoute tranen, we moeten terug en dan.... hij trekt zijn neus op en snuift eens goed, en dan naar links, daar moet het zijn ik weet het zeker. Klopt, zegt Reus links bij het grote naam, dat weet mijn neus ook. Hij draait zich om en loopt met grote dreunende passen richting de put, de kat schrikt en rent door het kattenluikje het huis in, de ogen kijken verrast. Kat is al weg, Kat is al weg, roepen de ogen. Dan kunnen wij weer gaan, zegt Reus. Nee natuurlijk niet, natuurlijk niet, de ogen kijken verschrikt, haal ons hieruit dan kunnen wij ook onze plaats weer innemen. Nou oké dan, bromt Reus, hij is het er wel mee eens, zonder ogen kan hij maar weinig, hij gaat op zijn knieën liggen en voelt met zijn grote handen over de grond tot hij de put vindt en steekt zijn dikke vingers door de gleuven. Kom maar, roept Reus, dat laten de ogen zich geen tweede keer vertellen, niet lang daarna zijn ze weer veilig bij Reus, veilig op hun plekje en is iedereen blij en weten ze het nu heel zeker, ze hebben elkaar nodig, ze kunnen elkaar helpen en steunen, ze kunnen er voor elkaar zijn. Reus is na al dat gedoe alweer moe, maar toch besluit hij dit keer niet te gaan slapen, maar om te genieten van de vruchten in de tuin. Hij zit te smikkelen en te smakken en de neus ruikt de heerlijke geuren, de mond proeft de fantastische smaak, de oren horen hoe reus geniet en eigenlijk genieten ze allemaal mee.... allemaal, zelfs de ogen, maar wat wil je ook met al die prachtige kleuren, het groen van het gras, het rood van de pruimen, het geel van de appels en het blauw van de druiven, wat wil je ook, ze hebben het geweldig samen....
En als kinderen van de Here God zijn wij eigenlijk vaak zoals die ogen, die handen en die voeten, we willen lekker onze eigen weg gaan, omdat de anderen soms zo anders zijn, of zoveel lawaai maken, of omdat ze de dingen niet doen zoals wij graag willen. We denken dat we wel zonder die anderen kunnen en we laten zo alles in de steek en denken dat we dan onszelf wel kunnen redden. Maar zo is het niet, we hebben als kinderen van God elkaar nodig om elkaar te steunen en te troosten, om elkaar de weg te wijzen, om er voor elkaar te zijn, om elkaar te helpen en advies te geven als we in gevaar zijn en we zijn samen een lichaam, het lichaam van Christus, we werken samen in het Koninkrijk van God en mogen samen genieten van de vruchten die Hij ons geeft, geen druiven, pruimen of appels, maar liefde, vriendelijkheid, goedheid en nog veel meer.