Met het zweet op zijn voorhoofd staat Arno Wijs te puffen. Hij heeft het niet gemakkelijk, hij wil namelijk een huis bouwen, een huis op een rots, boven op een hoge rots en juist daardoor moet Arno al het hout naar boven slepen voordat hij kan beginnen met zijn klus. En nu hij het hout eenmaal bovenop die rots heeft, is hij moe, doodmoe, logisch, maar hij wil beslist niet opgeven, hij gaat door, want zijn huisje moet af. Hij weet dat hij een goed plekje heeft uitgekozen om te bouwen, de beste plek, want boven op die rots is het veilig, hij zal geen last krijgen van de golven van de zee en als hij zijn huis goed stevig neerzet kan er niks misgaan.
Terwijl Arno het zweet van zijn voorhoofd veegt, hoort hij iemand roepen. Hé domoor, wat ben jij aan het doen? Arno kijkt zoeken rond. Waar komt die stem vandaan? Hij loopt voorzichtig naar de rand van de rots en kijkt naar beneden, daar beneden op het strand ziet hij een man. De man heeft oud hout bij zich, er ligt een enorme stapel, maar de man doet nog niets, hij staat alleen maar omhoog te kijken naar Arno en hij blijft maar roepen: Domoor, domoor, wat doe je toch moeilijk. Arno kijkt eens om zich heen, hij ziet verder niemand en roept terug: Bedoelt u mij? Hij is verontwaardigd: Wat is er nu zo dom aan het bouwen op een rots, vraagt hij aan de man. Dat snap je toch zelf ook wel, zegt de man op het strand, hij schopt met zijn blote voeten wat zand weg en zegt: Jij moet al dat hout naar boven tillen en dat kost je enorm veel extra tijd, je doet zo vreselijk moeilijk, je kiest de moeilijkste weg, je kunt veel beter hier beneden aan de slag gaan. Hier is het heerlijk, lekker gemakkelijk, voor je het weet is je huisje klaar, let maar op. Arno kijkt hoofdschuddend naar de man: Als jij daar beneden wilt bouwen moet je het zelf weten, maar voor je het weet is je einde nabij. Mijn einde nabij: roept de man, hoezo? Ik kan heerlijk liggen in het zand, ik kan zwemmen in de zee, ik heb het mooiste plekje, uitzicht op het water, verkoelend en verfrissend. Jaja, zegt Arno, jij je zin, ik heb je gewaarschuwd, het water kan heel hoog komen en kijk eens naar de lucht, die trekt al een klein beetje dicht, volgens mij krijgen we een bui, misschien zelfs wel een zware. Ach jij bent een zwartkijker, zegt de onverstandige man, ik luister niet naar jou, ik ga snel beginnen. Wedden dat ik het eerste klaar ben? Arno draait zich om en gaat snel verder met zijn werkzaamheden. Hij timmert en zaagt en vergeet helemaal om te kijken hoe het gaat met de man op het strand. Pas als hij klaar is kijkt hij naar beneden en daar ziet hij de dwaze man. De man ligt heerlijk op zijn zelf getimmerd ligbed te zonnen. Zijn huisje is helemaal klaar en hij heeft zelfs nog een zandkasteel gemaakt. Arno is verbaasd, hij krabt eens achter zijn oren. Die man heeft het toch zo gek nog niet gedaan, mompelt Arno, al ziet het huisje er niet heel stevig uit, het is wel snel klaar en best mooi.
Arno kijkt naar de lucht, het wordt steeds donkerder en donkerder. Hij maakt nog snel luiken voor de ramen en zorgt voor een stevige deur die goed gesloten kan worden. Hij heeft overal aan gedacht. Terwijl hij de spullen opruimt en naar binnen loopt voelt hij de eerste regendruppels vallen. Het begint nu echt te regenen, een klein beetje maar, maar als Arno in zijn huisje zit tikt de regen steeds harder op het dak. Het begint te waaien, hij hoort de wind loeien om het huis, hij opent een luik om naar buiten te kijken en ziet het woeste water, enorme golven. Arno zoekt naar het huisje van de dwaze man, hij kijkt naar het strand, hij ziet tot zijn grote schrik dat de man nog steeds slaapt, hij heeft niets in de gaten, maar het water van de zee komt steeds dichterbij, de golven worden nog hoger, de zee buldert, de wind giert en de regen kletst tegen de huizen, tegen de rots en op het zand. Arno wil roepen naar de man, maar de wind slaat het luik van het huisje dicht. Arno loopt naar de deur, hij moet de man wakker maken voordat het te laat is. Het moet, echt het moet. Hij opent de deur en net als hij naar buiten loopt ziet hij dat de man op zijn ligbed wegdrijft, het ligbed breekt in stukken en daar zit de man op een plank. Hij drijft op de hoge golven van de zee, zijn ogen kijken verschrikt en hij schreeuwt het uit van angst. Nu is de man wakker, klaarwakker, zijn huisje is weg, meegetrokken in het woeste water, hij kijkt radeloos om zich heen en roept: Help me dan, help me. Arno kijkt verontwaardigd: je wilde niet luisteren, eigenwijze man, het is je eigen schuld, je had je huis nooit, nee nooit op het strand moeten bouwen. Het was zo gemakkelijk, riep de dwaze man. Ja ja zegt Arno, gemakkelijk was het wel, maar je hebt er niks aan, want nu ben je alles kwijt. Ik weet het, roept de man verdrietig, het spijt me, ik was dom. Help me voordat ik verdrink, trek me uit het water, heb je geen touw? Arno kijkt om zich heen, touw? Hij heeft wel iets, hij heeft touw en ook een reddingsboei. Hij heeft het speciaal klaargelegd voor als er iets zou gebeuren, maar niet om onverstandige mensen te redden, die boei was voor hemzelf. Hij twijfelt, zal hij de man helpen? Het is alsof hij een stem hoort, een stem in zijn hoofd. De stem zegt: help hem, het is nog niet te laat. Arno kijkt vertwijfeld om zich heen, hij haalt de reddingsboei en maakt het touw goed vast aan de rots en hij zorgt dat hijzelf ook goed vastzit en niet weg kan waaien en dan gooit hij de boei naar de bange man. Nog net op tijd. De man grijpt de reddingsboei, doet het om zijn middel en Arno trekt en trekt en trekt met al zijn kracht en brengt de man in veiligheid.
Daar zitten ze dan, in het huisje op de rots. Samen kijken ze naar alles wat op hen afkomt, de regen, de stormen, de bliksem, de krachten van de zee, maar ze zitten hoog en droog, ze zijn veilig. Je was toch zo dom nog niet, zegt de onverstandige man tegen Arno, ik had zelf verstandig moeten zijn en mijn huis ook op een rots moeten bouwen, dat was wel veel meer werk geweest en het zou niet gemakkelijk zijn gegaan, maar zou wel de beste keuze zijn. Ja dat is zo, zegt Arno en dan vertelt hij de man over Jezus. Hij vertelt van zijn Vriend die ook Rots genoemd wordt. Hij vertelt dat de man verstandig moet zijn en niet alleen bij het bouwen van een huis, maar ook bij het bouwen van zijn levenshuis, want het leven bestaat ook uit het maken van keuzes. Ook in het leven kun je de gemakkelijkste weg kiezen, de brede weg, dit is de weg van de wereld, alles kan en alles mag,maar op een dag zal het huis verwoest worden, dan zal het te laat zijn, echt te laat, dan zal er geen redding meer zijn. Maar de smalle weg is er ook, deze weg is moeilijk, gaat naar boven, is zwaar, op deze weg lopen de mensen die luisteren naar de woorden van Jezus en zij doen wat Hij zegt. Als de golven komen, als het moeilijk wordt, dan is de redding dichtbij, dan zal iedereen die zijn levenshuis op Jezus heeft gebouwd, veilig zijn. Arno vertelt over zijn vrienden die de brede weg hebben gekozen, maar die verloren zullen gaan, waarvan het levenshuis in zal storten omdat het niet stevig genoeg is, dat zijn vrienden die nu nog plezier maken en genieten, maar op een dag zal het te laat zijn, omdat het op zand gebouwd is. Ook vertelt hij de man dat hij heel graag wil dat zijn vrienden gered zullen worden nog voordat het te laat is en dat hij heel graag wil dat deze man ook de goede weg zal gaan bewandelen. De man heeft zijn lesje geleerd, hij weet welke weg hij moet kiezen, hij kiest voor de weg met Jezus, hij gaat zijn levenshuis, zijn leven bouwen op Jezus de Rots.