Mark en David lopen de straat uit. Ze hebben allebei donker haar, donkere ogen, een spijkerbroek en wit t-shirt en een petje op. Het lijken haast broertjes, maar iedereen weet dat dat niet zo is. Nee hoor, Mark en David zijn vrienden, twee dikke vrienden. Ze worden in het dorp de tweeling genoemd. Altijd zijn ze samen, op school, thuis… overal. Waar Mark is is David en waar David is daar is Mark. 

Ook nu gaan de jongens samen op weg naar de velden achter het dorp. Ze zijn van plan om een paar muizen te vangen, veldmuizen, voor ieder van hen een muis. In de ene hand heeft Mark een kooi en in de andere hand een paar handschoenen, want stel je toch eens voor dat de muizen gaan bijten. David heeft een groot net meegenomen en nog een paar kleine netjes. Al snel komen ze bij de velden en de jacht kan beginnen. Ze doen wie het eerst een muis gevangen heeft en gaan snel aan het werk. David schreeuwt opgewonden als de eerste muis in het net zit: Kijk, gilt David, kijk Mark ik heb gewonnen. Oei Mark is zo kwaad: Met een net een muis vangen is ook geen kunst aan, roept hij boos en hij gaat weer op jacht. Niet lang daarna vangt David zijn tweede muis, hé Mark, kom op joh, roept hij naar de andere kant van het veld, ik heb nog een muis gevangen, een muis voor jou. Mark komt er snel aan. Goed, moppert hij, ’t is al goed. Mag ik die met dat bruine vlekje onder het oog? Die ziet er zo lief uit. Goed hoor, zegt David, ik vind dat andere muisje toch veel leuker. Snel gaan ze naar hun hut, vlakbij de boerderij van boer Geurts. Boer Geurts is hun grote vriend. Ze mogen altijd in zijn schuur spelen en ze mogen zijn gereedschap gebruiken, ze mogen er zelfs timmeren en zagen. Zo hebben ze mooi hun hut kunnen maken, bovenin een boom, bij boer Geurts op het erf. 

Ze zitten boven in de boomhut. De kooi met muizen hangen ze aan een tak en ze bedenken nu wat ze ermee zullen doen. Weet je… roept Mark ineens opgewonden, we maken een renbaan en dan laten we de muizen daar heel hard in lopen. Wiens muis het hardste loopt mag de oude fiets hebben die we van boer Geurts hebben gekregen. Hij lacht ineens hard, hahahahaha. Ik win toch denkt hij bij zichzelf, ik moet en zal die fiets winnen. David vindt het idee uitstekend, goed plan roept hij en ook hij lacht in zichzelf. Haha dat win ik toch. De jongens klimmen snel naar beneden en verlaten de boomhut, ze gaan de schuur van boer Geurts in om de renbaan te maken. Maar zonder hout kunnen ze niets. Snel gaan ze naar boer Geurt en ze vragen boer Geurts of hij nog materiaal heeft. Achter de schuur ligt rommel genoeg, zegt de boer, gebruik maar wat je nodig hebt. Dat laten de jongens zich niet tweemaal zeggen, ze rennen naar de achterkant van de schuur en kijken wat er allemaal is. Er is voldoende hout, er zijn planken zat. Snel slepen ze de spullen de schuur in en gaan aan de slag. Al snel staan ze te timmeren en te zagen, het zweet staat op hun voorhoofd, maar ze werken vlug door, hoe eerder ze klaar zijn, hoe beter. De renbaan is bijna helemaal klaar, alleen de achterwand er nog optimmeren, tik tik tik…. En ja hoor, nog één tik en het is klaar. Ze hebben een prachtige bak in elkaar getimmerd met een soort doolhofje erin waar de muizen doorheen kunnen lopen naar de overkant en daar moeten ze door een poortje heen. Nu willen ze het nog verven en dan… dan kan de wedstrijd beginnen.

Mark, Maaaark, Maaaaark. Oei dat is mijn moeder, zegt Mark, ik mag wel hard lopen ik moet eten. Dan zal ik ook wel moeten eten, zegt David, ik ga ook snel naar huis. En weg zijn de jongens. De volgende dag zijn ze om negen uur alweer te vinden in de schuur van boer Geurts om hun werkstuk af te maken. Ze verven het prachtig met allerlei restjes verf en dan moet het natuurlijk eerst drogen. Dat drogen duurt erg lang, de jongens hebben haast geen geduld, ze willen racen, racen met hun kleine muisjes, dat lijkt ze zó leuk. Wachten duurt lang, erg lang. 

Boer Geurts komt nog even kijken bij de mooie geverfde renbaan. Hij vindt het prachtig en zegt: Ik ben benieuwd wie er gaat winnen. Ik niet hoor, zegt Mark, ik heb ervoor gebeden, dus mijn muis wint. Ik heb ook gebeden, roept Karel, dus dievan mij zal winnen. Oh oh oh, boer Geurts schudt lachend met zijn hoofd. We zullen zien, zegt hij en hij gaat weer aan het werk. De jongen blijven ongeduldig wachten. Maar dan… eindelijk aan het einde van de middag is de verf droog genoeg. Ze leggen gras achter het poortje, want voor gras zullen de muizen vast hard lopen, maar eerst moeten de jongens eten. Vanavond na het eten houden ze de wedstrijd, dat hebben ze al afgesproken. Tot straks hè, roept David nog en allebei rennen ze naar huis. Mark heeft een plan, hij denkt bij zichzelf, ik wil winnen, ik moet winnen, ik stop een stukje kaas onder het gras, dan loopt Mini mijn muis veel harder dan Soezi het muisje van David. David denkt onderweg naar huis eigenlijk hetzelfde, hij heeft ook ineens een schitterend idee, muizen houden erg van kaas, ik leg een stukje kaas onder het gras, achter het poortje, denkt hij. Jaja Twee vrienden, elkaars beste vrienden, allebei dezelfde gedachten, allebei oneerlijk omdat ze willen winnen en alletwee dachten ze ook dat de Here Jezus hun wel zou helpen zodat hun muisje zou winnen van het andere muisje, maar hoe moet dat dan als ze alletwee willen winnen? Nou luister maar mee!

Gespannen staan de jongens bij de lange renbaan, stiekem hebben ze het kaas onder het gras gelegd. Mark hoopt maar dat David niets doorheeft en David hoopt dat Mark niets doorheeft. Zo beginnen ze de wedstrijd, ieder een muis in zijn hand. Mark heeft Mini en David heeft Soezi. Zet ‘m op Soezi, zegt David en hij aait Soezi nog even over het kleine koppie. Mark kijkt nog even in de kleine oogjes van Mini en ook hij zegt: Zet ‘m op Mini. Dan lopen ze dichter naar de baan toe en zetten de muisjes erin. Elk aan één kant. Mini kijkt schichtig om zich heen en piept zachtjes. Ook Soezi piept een paar keer, dan ruiken ze de kaas, ze hebben ook nog niets te eten gehad en daar gaan ze….! Mark schreeuwt zo hard hij kan: Rennen Mini, rennen. Ook David staat te schreeuwen: Toe nou Soezi, schiet op, je moet winnen. De twee muisjes zijn inmiddels in het midden van de baan gekomen, Mini ligt ietsjes voor, maar Soezi loopt heel hard en haalt haar al snel weer in. Goedzo Soezi, roept David, goed zo, je wint het wel… je wint. Maar vlak voor de eindstreep komt Mini er weer aan en vliegensvlug lopen de beide muisjes tegelijk over de streep, rennen op het gras af en pakken allebei een stukje kaas. Verbaasd kijkt Mark naar David en zegt: Had jij ook kaas onder het gras gelegd? David kijkt met open mond naar Mark en zegt verontwaardigd: Ja ik ook en jij zo te zien ook.

Boer Geurts heeft op een afstand staan kijken, mopperend komt hij eraan gelopen. Jongens toch, zegt hij, jullie probeerden allebei te winnen door vals te spelen. Wat zijn jullie voor vrienden? Jullie bedriegen elkaar met een stukje kaas en nu zijn jullie zeker ook nog boos op de Here Jezus omdat Hij jullie niet heeft laten winnen. Ja… inderdaad, dat had hij goed door, ze knikken beschaamd. Hij doet toch wat je vraagt?, zegt Mark teleurgesteld, ik vroeg of mijn muis mocht winnen. Ja zegt boer Geurts en David vroeg vast hetzelfde. Wie moest Hij dan kiezen? Wie vindt Hij beter? Hij vindt jullie toch allebei goed genoeg? Ja dat weten de jongens wel. Weet je… zegt boer Geurts, de Here Jezus weet heel goed wat goed voor jullie is, als één van jullie had gewonnen, waren jullie vast niet meer zulke goede vrienden geweest. Ja daar heeft boer Geurts gelijk aan. Het is toch maar goed dat de Here Jezus zo goed om ons denkt, zegt David, ja Mark is het er helemaal mee eens. De jongens lachen alweer. Ze besluiten om de fiets maar weer samen te delen.

Geschreven plm. 1983