Kleine Sara staat bij de grote bruine kast in de woonkamer en ze kijkt naar de mooie kaars met gouden randen, ze vindt het zo mooi, zo mooi, ze zucht ervan. Ik zou willen dat ik zo mooi was en zo kon schijnen, fluitstert ze zacht. Maar ineens klinkt de stem van haar broertje Sam: Zo mooi word jij nooit, hij zegt het op harde toon. Waarom dan niet, vraagt Sara geschrokken. Omdat je kuiltjes hebt als je lacht, dat lijkt lelijk, gelukkig heb ik die niet, Sam lacht met een brede glimlach en zegt: Kijk maar naar mijn gezicht, geef toe, ik ben mooi.
Sara wordt boos, ze loopt naar de spiegel, ze lacht en ja hoor ze ziet het zelf ook, ze heeft kuiltjes als ze lacht, dat lijkt wat gek, ze vindt het zelf ook niet zo mooi, ze begint te huilen. Die kuiltjes moeten weg, zegt ze, weg ermee, ik wil geen kuiltjes, ik wil gouden randjes net als die kaars. Stampvoetend loopt ze naar boven, daar is mama op de logeerkamer aan het strijken. Mama, roept Sara, mama ik wil geen kuiltjes, ik wil gouden randjes. Mama is verbaasd, geen kuiltjes? Je hebt helemaal geen kuiltjes. Jawel hoor, kijk dan, Sara lacht met brede lach, kijk dan daar, ze wijst met haar vingertjes naar de hoeken van haar mond, daar zie je het…? Oh zegt mama, dat bedoel je? Maar dat zijn lachkuiltjes, die tonen dat je lacht, dat is juist mooi. Nee, zegt Sara, dat is helemaal niet mooi. Ze rent naar mama’s slaapkamer en gaat naar de kaptafel, ze pakt de bruine gezichtspoeder en poedert haar hele gezicht, zo je ziet geen bultjes meer, geen vlekjes. Sara is trots en zegt: Nu ben ik mooi, ik heb een gouden gloed op mijn gezicht, ze lacht vrolijk, maar ineens ziet ze weer die kuiltjes. Sara schrikt, zijn de kuiltjes er nog? Dat is niet de bedoeling, ze is boos en gaat verontwaardigd weer naar mama. Mama, mama hoe haal ik die kuiltjes weg? Weet jij het? Mama lacht, Sara toch, ieder mens heeft iets, de één heeft mooie lachkuiltjes, de ander heeft rimpeltjes, kijk maar naar mijn gezicht bij mijn ogen en weer een ander heeft een kuiltje in de kin, kijk maar eens goed naar Sam, die heeft dat ook. Iedereen heeft wel iets wat hij of zij niet mooi vindt, maar anderen vinden dat vaak wel mooi, er zijn zelfs mensen jaloers omdat ze bijvoorbeeld van die vrolijke lachkuiltjes willen. Nou die mogen hebben, zegt Sara, ik heb ze over. Ja maar zo gaat dat niet, zegt mama, je kunt ze niet weggeven aan een ander, je moet het doen met wat je hebt. Dat is waar, Sara weet het wel, maar toch wil ik graag goudrandjes net als die mooie kaars beneden, ik wil schitteren. Maar Sara, die goudrandjes gaat moeilijk, die moet je er dan maar bij bedenken, maar schitteren kun je als de Here Jezus in je hart woont, dan straal je dat uit door over Hem te vertellen, door lief te zijn voor anderen, door vrede te sluiten met kinderen waar je ruzie mee had of gewoon door er voor iemand te zijn, te troosten, te helpen. Schitteren kun je altijd, net als die mooie kaars met goudrandjes. Als je die aansteekt en er vlakbij gaat zitten voel je warmte, dan geeft het licht en als je de Here Jezus in je hart hebt en mensen komen dichtbij jou dan voelen ze ook warmte. Maar dichtbij kaarsen komen is gevaarlijk, zegt Sara. Dat klopt, zegt mama, niet te dichtbij en niet aankomen, alleen kijken. En de goudrandjes van de kaars zijn erg mooi, maar zonder goudrandjes maakt de kaars het ook warm en schijnt die ook, zo is dat ook met kinderen, hoe ze er uitzien maakt niet uit, ze zijn allemaal in staat om warmte en licht te verspreiden. Sara is tevreden, ze voelt zich weer veel mooier en wil net weglopen als mama zegt: Wacht eens, volgens mij heb ik nog wel wat voor je. Ze loopt naar de kast en haalt uit een glimmend doosje prachtig goudkleurig draad. Ze neemt een schaar en knipt het in reepjes en legt het op Sara’s hoofd. Zo en kijk nu maar eens in de spiegel, zegt mama, nu heb je goudrandjes, is het zo goed? Sara loopt voorzichtig naar de spiegel en kijkt met open mond naar haar hoofd met gouden randen. Ze zucht en op haar gezicht verschijnt een stralende brede glimlach, de kuiltjes is ze vergeten, ze vallen niet meer op, ze ziet alleen nog de goudrandjes. Ik ga snel naar Sam om te laten zien hoe mooi ik ben, zegt Sara tegen mama. Mama zegt: Doe maar snel, maar denk erom, Sam snapt dat niet, die zal jou altijd blijven plagen…… en zoals altijd kreeg mama gelijk. Pffft.....