Als Fieke uit school komt moet ze altijd langs het huis van de boer. Daar is een grote herdershond en hij blaft zo kwaad. Fieke is niet bang van honden. Thuis hebben ze ook een hond. Hij heet Doeska. Het is een echte lobbes. Weet je wat hij doet als je binnenkomt? Hij jankt van blijdschap. Zijn staart zwiept heen en weer, heen en weer. In zijn bek heeft hij een cadeau voor je. Een plastic schaaltje of iets anders. Wat hij maar kan vinden. Maar de hond van de boer is een kwaaie. Je kunt het aan zijn tanden zien. Hij is vals. Fieke vindt het eng om langs die hond te gaan. Maar 's zondags op de zondagschool zegt de juf. Als je bang bent, mag je bidden tot Jezus. Hij helpt je. En gaat Fieke dat doen? Natuurlijk. Als ze weer langs de hond moet, bidt ze. Heer Jezus help mij alstublieft. Raad eens wat Fieke ook doet? Ze neem telkens een stukje worst mee voor de hond. Dat vindt hij lekker. Na een tijdje staat de hond al op Fieke te wachten. Hij kwispelt met zijn staart. Weet je wat dat betekent?
Wij zijn dikke vrienden, hè, Fieke? |