Kaïn en Abel groeien en groeien. Ze worden steeds groter, ja het worden echte kerels. En dan komt de dag dat ze mogen zeggen wat ze willen worden. Kaïn vindt het prachtig om met zijn handen in de grond te woelen. Hij kan kleine zaadjes zaaien en dan heel goed in de gaten houden of de zaadjes opkomen. Hij ziet heel goed de groene stengeltjes, die uit de grond omhoog komen. Dan komen er blaadjes aan en daarna de vruchtjes. Hij weet precies wanneer hij het onkruid eruit moet wieden en wanneer de vruchten rijp zijn.
Kaïn ziet ook zo maar welk soort het is: kijk, daar staat tarwe, waar mamma brood van bakt, daar staan aardbeien, hier verschillende soorten groente. Kaïn verbouwt het allemaal. Kaïn is boer geworden. Een ander woord voor boer is landbouwer. Want Kaïn wil geen vee hebben, nee meneertje, daar voelt hij niks voor.
Maar zijn broer Abel wel. Die vindt dat wroeten in de aarde lang zo leuk niet als het zorgen voor de schapen. En dus wordt Abel schaapherder. Hij kent alle schapen. En alle schapen kennen Abel ook. Elke morgen roept hij ze bij elkaar en dan gaan ze met zijn allen er op uit.
‘Bè, bè,’ blaten de schapen als ze Abels stem horen. Ze zijn blij dat ze lekker mogen lopen. Ze weten al, dat de herder een mooi plekje voor ze opzoekt met veel gras. Ook een plaats waar ze rustig kunnen drinken uit een beekje, dat niet te snel stroomt.
Op een dag denkt Kaïn: ‘Weet je wat? Ik ga de Here een offer brengen.’ Dat gebeurde best vaker, want Adam en Eva hadden al hun kinderen geleerd, dat een offer gebracht moest worden als ze dingen verkeerd hadden gedaan. Als ze stout waren geweest. Maar er moest dan steeds een levend dier gedood worden. Dat vond Kaïn niet fijn om te doen en hij dacht: ‘Ik heb zo’n mooie oogst gehad. Ik ga graan offeren aan de Here God. Dat vindt Hij vast ook wel goed.’ En dus deed Kaïn dat.
En ook Abel wilde de Here God een offer brengen. Hij zocht het allermooiste lammetje uit, dat hij vinden kon. Het eerste lammetje van het moederschaap, de ooi. Zo heet een vrouwtjesschaap. Die ooi blaatte wel toen Abel haar lam wegpakte, maar Abel wist zeker, dat hij alleen naar de Here God kon gaan, als er bloed aan te pas kwam. Dus doodde Abel dat lammetje en offerde het aan de Heer.
De Heer was blij met het offer van Abel, maar niet met dat van Kaïn. En Kaïn merkte dat onmiddellijk. En kwaad dat hij werd. Kwaad! De Here God zag dat en vroeg aan Kaïn: ‘Waarom kijk je zo boos? Je moet de goede dingen doen. Het kwaad wil de baas zijn over jou, maar jij moet zelf sterker zijn dan het kwaad.’
Maar Kaïn bleef kwaad en hij bedacht een heel gemeen plannetje. Hij zei tegen Abel: ‘Ga je mee? Dan gaan we het veld in.’ Abel vond het prima en ging met Kaïn mee. En plotseling gaf Kaïn zijn tweelingbroer zo’n harde klap, dat Abel dood ging. Dat was de allereerste moord. Het is heel verschrikkelijk, dat mensen elkaar maar zo doodmaken. Zo heeft de Here God het niet bedoeld, maar Kaïn deed het toch…