Naar Richteren 6 en 7

De Israëlieten leven niet zoals God het graag wil.

Ze zijn bang, want ze weten niet hoe ze zichzelf moeten beschermen tegen de machtige volken om hen heen. Die volken zijn behoorlijk lastig en zorgen er vaak voor dat het eten dat ze verbouwen op het land, wordt weggeroofd. Maar de Israëlieten weten niet dat ze God altijd moeten dienen. Nu het weer slecht gaat en ze last hebben van de volken om hun heen, gaan ze weer nadenken: hoe kan het toch? En dan besluiten de Israëlieten maar tot God te bidden, misschien kan Hij wat voor hen doen.

Op een dag komt er een engel bij Gideon, een man die ook bij het volk van Israël hoort. De engel zegt:
“De Heer is bij je, dappere krijgsman.” Gideon zal zich wel wat verbaasd hebben: de Heer is bij mij, waar dan? Hij zegt:
“Mag ik u wat vragen, als de Heer echt bij ons is, waarom overkomt dit ons dan allemaal? Waar blijft Hij dan met Zijn wonderbaarlijke daden, waarover
onze opa’s en oma’s hebben verteld? Uit Egypte heeft Hij ze weggehaald, zeiden ze toch? Nu trekt Hij zich in elk geval nietsvan ons aan en is een
ander volk de baas over ons! 
Toen zei de Here God door de engel heen: 
“Toon je moed en bevrijd Israël, dat is Mijn opdracht.”
“Mag ik u nog eens wat vragen, hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? Ik ben daar toch echt niet sterk genoeg voor?!”
“Dat kan jij wél, omdat Ik bij je ben, Gideon.”

Maar er moet eerst wat weggehaald worden, voordat Gideon echt aan de slag kan gaan met het bevrijden van zijn volk Israël. In de stad waar Gideon woont, staat namelijk een altaar voor Baäl, die afgod van de vreemde volken. En dat moet Gideon maar eens weg gaan halen, want dan pas kan God echt tot ons komen. Eerst de lelijke en verkeerde dingen uit de weg ruimen, maar… hij weet natuurlijk dat de mensen van de stad dat niet goed gaan vinden! Dus doet Gideon het ’s nachts. En inderdaad: als de mensen er de volgende ochtend achterkomen zijn ze behoorlijk kwaad. Ze zeggen tegen de vader van Gideon: “Breng die zoon hier, want hij moet dood. Hoe durft hij het altaar van Baäl te slopen!” Maar de vadervan Gideon zegt: “U wilt het voor Baäl opnemen? U wilt hem helpen? Als hij een god is, zal hij toch zeker wel voor zichzelf opkomen wanneer iemand zijn altaar heeft gesloopt? Laat die Baäl het zelf maar uitzoeken.”

Weten jullie nog dat God een opdracht voor Gideon had bedacht. Welke ook alweer? 
Ja, dat hij Israël kon bevrijden. Gideon is nog een beetje twijfelachtig over of de Heer hem wel zal helpen en of de Here God het wel echt wil dat hij Israël gaat bevrijden. Daarom vraagt hij aan God: “ik leg hier buiten op de grond een wollen vacht, als er morgenochtend dauw ligt op de wol, terwijl de grond eromheen droog is, dan weet ik zeker dat u inderdaad mij wilt gebruiken.” En zo gebeurt het. De volgende morgen wringt Gideon de wol uit. En er komt water uit, wel een kom vol! Gideon zegt tegen God: “U moet niet kwaad worden als ik nog één keer aandring, maar ik wil nog een laatste proef nemen: nu moet de wol droog blijven en de grond eromheen nat zijn van dauw.” Die nacht deed God wat Gideon had gevraagd: de wol bleef droog en de grond eromheen werd nat van dauw. 

Nu moet Gideon de opdracht gaan doen! Hij heeft een heel leger bij elkaar gekregen, wel 32.000 mannen. Maar de Here God vindt dit teveel, weet je waarom? Hij wil niet dat de andere volken kunnen zeggen: “Ja, die Gideon had ook zo’n groot leger, hij is heus niet door een God geholpen!” Nee, God wil dat het een wonder wordt, zodat iedereen zal weten: God bestaat echt en wil Israël ook helpen! Dus God zegt: “Gideon, stuur iedereen maar naar huis die bang is.” En dat doet Gideon, hij vertelt dat je naar huis terug mag gaan, als je bang bent. Nou, dat waren er nog al wat! Wel 22.000 mannen vertrekken. 

Maar die 10.000 die over waren, vindt God nog teveel. Dus zegt Hij: “Gideon, ga naar het water en laat ze daar drinken.” Dat gaat Gideon doen met zijn leger. Maarja, waarom? Nou, de Here God zegt: “Alle mannen die het water opgeslurpt hebben met hun handen, mogen blijven. De andere mannen zijn op hun knieën gaan zitten om te drinken, die mogen gaan.” Weetje hoeveel er overbleven? 300! 

Eindelijk is het zover, de nacht dat Gideon met zijn 300 mannen Israël gaat bevrijden door de Midianieten te verslaan. En weet je hoe? Luister goed: Het leger wordt in drie groepen verdeeld en die groepen moeten zich straks verspreiden langs het kamp van de Midianieten. Maar eerst maken ze afspraken, Gideon zegt: “Iedereen krijgt een ramshoorn mee en een lege waterkruik met een brandende fakkel erin. Let goed op, wanneer ik met mijn groepje dicht bij het kamp ben, moeten jullie precies hetzelfde doen als wij. We blazen op de ramshoorn zodat er geluid uit komt en we schreeuwen: “Voor de Heer en Gideon!” En dat doen ze, de groepen verspreidden zich langs het volk van de Midianieten. En als Gideon dicht bij dat kamp is, blazen ze op de hoorn. En ze slaan de kruiken kapot! Ook de andere legergroepen doen dit en ze schreeuwen: “Te wapen voor de Heer en Gideon!” De Midianieten schrikken zich wild, midden in de nacht! En de Here God brengt ze nog meer in de war, zodat ze ook met elkaar gaan vechten. Ze hebben niet door, dat die mensen met wie ze vechten van hun eigen kamp zijn. Ze vluchten weg, ver weg. En Gideon? Die heeft met zijn leger niet hoeven te vechten, het was al genoeg om veel kabaal te maken en de Here God zorgde er wel voor dat de Midianieten zouden vluchten. Wat een gaaf verhaal!